Sporen van ijzerwinning in het Land van Cuijk
EEN IJZERSTERK VERHAAL
auteur Martien Mahler
Op 1januari 2022 fuseerden de voormalige gemeenten Sint Anthonis, Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert tot Gemeente Land van Cuijk. Fietsend door deze nieuwe gemeente vallen de overeenkomsten tussen de verschillende dorpen op. Eén gemeenschappelijke deler is te vinden in het landschap. Sporen van ijzerwinning tref je er zowel aan in geografische namen als in fysieke gestalten. Zo dankt de Rode Beek bij Wanroij haar naam aan de, door ruilverkaveling en vermenging met andere sloten inmiddels verdwenen roestbruine kleur van het water.
De bron van de Brede Beek bij Wanroij ( foto Martien Mahler)
Opvallend zijn ook de ijzerstenen, die in deze omgeving " broekstenen " genoemd worden en die in tuinen als sierstenen tussen tuinpaadjes en bloemenperken liggen.
Ook de Lourdesgrot in de Sint Corneliskerk van Wanroij bestaat uit een partij broekstenen en in Sint Hubert bevinden zich zelfs grote broekstenen in de muur van de kerk. Kortom, overal in deze streek is de geschiedenis van de lokale ijzerwinning tot op heden zichtbaar. Dit artikel gaat in op de begindagen van die geschiedenis en de komst van ijzerexploitanten naar het Land van Cuijk.
In het vizier van de gieterijen.
De geschiedenis van de ijzerwinning in het Land van Cuijk begint in het landschap zelf. IJzerhoudende beken stroomde vanaf de hoge Peelhorst naar de Maasvallei. Daarbij kwam het water in de zogenaamde broeklanden terecht, waar het veelal lang bleef staan. Dat had tot gevolg dat het ijzerhoudende beekwater in deze gebieden langzaam in de bodem wegzakte of verdampte. Het resultaat daarvan was dat de ijzerresten uit het beekwater zich in de bodem ophoopten en broekstenen en ijzeroerplaten ontstonden.
Enkele broeklanden met opvallende ijzeroervorming die later als terreinen voor ijzeroerwinning in aanmerking kwamen, kennen we nu als het Papenvoortse broek en het Walsertse broek in de toenmalige gemeente Beugen het Wanroijse broek in de toenmalige gemeente Wanroij en het ijzerbroek bij Sint Hubert als deel van de gemeente Mill en Sint Hubert. Ook in hoogveengebieden werd ijzer gewonnen. De Escharense Peel lag als bezit van de toenmalige gemeente Escharen in de Groespeel en Princepeel tussen Mill en Langenboom en de laatste twee genoemde gronden behoorden tot de oude gemeente Mill en Sint Hubert. Vanaf het midden van de negentiende eeuw kwamen deze gebieden in het vizier van verschillende ijzergieterijen. Hoewel de gemeente contracten afsloten met verschillende firma's hadden deze contracten veel overeenkomsten wat de uitvoering van de werkzaamheden betreft. Op de broeklanden werden de broekstenen of, zoals in de contracten van de Groespeel vermeld wordt "rode aarde"uit de gronden gegraven. Vanuit daar werden deze grondstoffen naar een transportplaats vervoerd. Daarna werden de gronden geëgaliseerd en met afgegraven graszoden bedekt, zodat de gronden weer voor agrarisch gebruik geschikt waren.
Een aanleiding voor de negentiende-eeuwse intensivering van deze lokale vorm van ijzerwinning is te vinden in de Belgische Opstand van 1830. In 1839 werd Belgie officieel onafhankelijk en daarmee werd de Belgische ijzerindustrie zoals metaal-centrum Cockerill bij Seraing en de ijzerindustrie in Luik gescheiden van de Nederlandse . In de tweede helft van de negentiende eeuw speelden Nederlandse bedrijven in op de tekorten die hierdoor waren ontstaan. Zo werd in het Limburgse Tegelen in 1854 een ijzergieterij gesticht door de heren Hendrik Kamp en Frans Soeten. Omdat er in de omgeving onvoldoende ijzeroer aanwezig was, kwam deze firma gedurende de zoektocht naar meer in het Land van Cuijk terecht.
IJzer uit broeklanden.
Op 30 november 1857 werd een overeenkomst gesloten tussen de gemeente Beugen en de firma Kamp en Soeten voor de exploitatie van broekstenen voor een periode van acht jaar in het Papenvoortse en Walsertse broek. De firma mocht een paardenspoor aanleggen voor het vervoer van de broekstenen met paardentractie en lorries naar de Maas onder Beugen, waar vlakbij de gemeentelijke los- en ladingsplaats aan de Maas een stortbergplaats werd aangelegd. Latere foto's geven een indruk van het paardenspoor dat hier af en aan reed in 1859 en 1862 werden de contracten tussen de gemeente Beugen en de firma gewijzigd en verlengd.
Een eenvoudig paardenspoor met lichte rails en door paarden getrokken lorries.( Bron foto; www.industriespoor.nl)
Ook in de gemeente Wanroij werd op 24 januari 1862 een overeenkomst gesloten met de firma Kamp en Soeten. Twaalf jaar had de firma het recht om de broekstenen in het Wanroijse broek te delven. Maar de gemeente Wanroij verkreeg aanvullende rechten, zo mocht ze zelf broekstenen verkopen op gemeentegrond die nodig was voor de aanleg van wegen en werklozen uit de gemeente inzetten bij dergelijke werkzaamheden. Ook deze gemeente stond de firma toe dat een ijzeren spoorweg werd aangelegd. De firma moest honderdvijftig gulden per bunder (hectare) aan de gemeenteontvanger betalen. Na de exploitatie van de grond zou de firma de grond egaliseren en de ontstane laagtes verhogen naar het oordeel van de burgemeester en wethouders. De gemeente kon het contract opzeggen als de firma zich niet aan de afspraken hield of niet jaarlijks minimaal één hectare ontgroef of daar betaling voor deed. De spoorweg kon naar inzicht van de firma op grond van de gemeente aangelegd worden en de gemeente kon voor de aanleg van gemeentewegen uit de ter beschikking gestelde grond aan de firma nog zoveel broekstenen delven als goed werd geacht voor de aanleg van wegen.
De werkzaamheden die bij de ijzerwinning plaatsvonden zorgden voor werkgelegenheid en maakte het land daarna bruikbaar voor de agrarische bevolking van de streek. Mede dankzij de toepassing van kunstmest konden zij de voorheen armoedige broekgronden met hun slechte waterafvoer daarna als permanent grasland of als hooiweiden gebruiken.
IJzer uit hoogveen.
Op 27 mei 1896 sloot de gemeente Mill en Sint Hubert een contract met de firma Baarda & Co. uit Düsseldorf, waarin stond dat de firma vier jaar in de Groespeel rode aarde mocht delven. Dit gebied lag in de oorspronkelijke Peel en had een onregelmatige laag rode aarde tussen het veen en het maaiveld met de graszoden. Bij droogte raakte de laag met graszoden los van de onderlaag van rode aarde, en daarmee van het grondwater, waardoor het gras sterk verdroogde . Als weiland voor het vee was dit gebied eigenlijk onbruikbaar . Het gemeentebestuur zou volgens de overeenkomst toezicht houden op het geheel en de graszoden moesten na de werkzaamheden op het geëgaliseerde terrein weer teruggebracht worden, zodat het voor agrarisch gebruik geschikt werd. Bovendien moesten bestaande turfkuilen en turfveldjes ontzien worden. Ook mochten de werkzaamheden in de Groespeel uitsluitend uitgevoerd worden door werknemers uit de gemeente Mill en Sint Hubert. Een wekwijze die deze gemeente waarschijnlijk van de gemeente Wanroij had afgekeken. De Werkzaamheden in de Groespeel door de firma Baarda verliepen volgens het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert niet naar wens en na enkele juridische procedures, werd de overeenkomst beëindigd
De rode aarde bleef zodoende onbenut tot in 1903 een nieuw contract van vijf jaar werd opgesteld met de Eerste Hollandsche IJzerertsmaatschappij te Rotterdam over een oppervlakte van 5 hectare, met het recht van de maatschappij om een draagbaar veldspoor voor de afvoer van de rode aarde aan te leggen. Anderzijds behield de gemeente Mill en Sint Hubert het recht om de paarden en het vee van de rechthebbende boeren op de Groespeel te laten grazen, turf te verpachten, sloten te graven en andere nodige werkzaamheden te verrichten. In 1908 werd het contract met nog eens twee jaar verlengd. Toen in 1910 het contract afliep, heeft de gemeente geen stappen meer ondernomen om het te vernieuwen, hoewel de maatschappij nog een periode verder wilde gaan om de nog resterende rode aarde te delven.
Ook de gemeente Beugen had op 1 juni 1898 een contract gesloten met de bovengenoemde Eerste Hollandsche IJzerertsmaatschappij voor het delven en vervoeren van de rode ijzeraarde in de Beugense Peel. Het werk verliep niet vlot en in maart 1899 werden de werkzaamheden gestopt. Na 1910 werden geen grote werkzaamheden in het Land van Cuijk meer uitgevoerd om broekstenen en ijzeroer te delven. Internationaal transport en moderne industriële technieken maakten het delven van broekstenen financieel onhoudbaar.
Conclusie
Het succes van de ijzeroerwinning in het Land van Cuijk valt sterk te betwijfelen. Lastige omstandigheden, zoals wateroverlast in de broeklanden tijdens regenperiodes, water in de Maas dat te laag stond voor transport naar ijzergieterijen geringe opbrengsten en strenge winters met bevroren grond , maakten de exploitatie tot een lastige onderneming. Bovendien bleek het ijzergehalte in de broekstenen een laag gehalte aan goede ijzererts te hebben en daarmee minder aantrekkelijk als goede grondstof voor de ijzergieterij. Zodoende moesten veel broekstenen gedolven worden en daarmee liepen de transportkosten hoog op. Het contract tussen gemeente Wanroij en de firma Kamp en Soeten over een periode van twaalf jaar ging als een nachtkaars uit en werd niet verlengd.
Tegelijkertijd haalden de technologische ontwikkelingen de praktijk in; grotere zeeschepen vervoerden ijzererts met een hoog ijzergehalte uit Zweden via de havenplaats Narvik in Noorwegen, en vanuit Bilbao naat IJmuiden-Velsen, waar aan zee de bekende hoogovens ontstonden het huidige Tata Steel IJmuiden.
Hoewel de opbrengst uit ijzeroer matig was, was de ijzerwinning wel een belangrijke factor in de ontginning van gronden in het Wanroijse Broek. Waren deze voorheen vaak drassig en in het voorjaar amper geschikt als weidegebied voor het vee door de slechte doorlaatbaarheid van de bodem als gevolg van de broekstenen en ijzeroerlagen na ongeveer 1850 verbeterde deze toestand en met een betere afvoer van het water door een nieuw slotenstelsel op de lage Raam, wad het als weidegebied beter toegankelijk. Bovendien werd door de ontwikkelde vorm van diepploegen de ijzeroerlagen beter gescheurd en daardoor beter voor water doorlaatbaar.
Wat resteert is de herinnering en de broekstenen in het landschap. Enkele grote broekstenen of ijzeroerplaten zijn bij de bouw van de kerk in Sint Hubert verwerkt in de fundering van de middeleeuwse kerk en kerktoren en zijn nog zichtbaar in sommige delen van de buitenmuur. Overigens is dat bij de bouw van kerk en kerktoren van de middeleeuwse kerk van Wanroij ook gebeurd, maar deze is in 1910 afgebroken. In plaats daarvoor werd de huidige neogotische kerk gebouwd. In de nieuwe kerk van Wanroij is ook een grote Lourdesgrot van broekstenen gebouwd. Of deze broekstenen uit de fundering van de oude kerk kwamen of dat hier later andere broekstenen aan zijn toegevoegd is niet geheel duidelijk, maar het is een imposante grot van broekstenen in de kerk geworden. Samen vormen deze broekstenen een blijvende herinnering aan de voor de bewoners van het Land van Cuijk vormende periode van ijzerwinning.
Foto links: "De Lourdersgrot "van Wanroij, foto rechts Het beeld "De Ijzerbroekwerker", van Marian van Puyvelde uit 1994, in Sint Hubert. (foto's Martien Mahler).
Bronnen:
• Tijdschrift "In Brabant" jaargang 14 nummer 2; juni 2023
• Ronald van Balen et al., Breuken in het land van Peel en Maas (Utrecht 2022)
• Harm Douma, "Het winnen van ijzeroer onder gemeenten Wanroij en Mill". Merlet 3 (1967) pagina 53-60
• 7039 Gemeentebestuur Wanroij 1814-1937.252, Contract van de gemeente Wanroij met de firma Kamp van Soeten, 24 januari 1862( collectie Brabants Historisch Informatie Centrum, 's-Hertogenbosch).