Orgelbouwer Arent van Lampeler Mill
ORGELBOUWER ARENT VAN LAMPELER
Brief gericht aan de Heemkundig geïnteresseerde lezer van de samensteller
van het cahier: Orgelbouwer Arent van Lampeler.
Over een grensrivier, orgelbouwers en een bouwhoeve Ad. 1480.
Duidelijk hebben we in een vorig artikel aangegeven, waar in Wanroy de Hulsbeek ligt. Op de scheidslijn tussen de parochie van Meer en Mill. Meer staat voor Boxmeer. Frater Petrus, prior van de Kruisbroeders van Asperen, noemt in zijn bevestigingsbrief van 4 mei 1342 , de afstand tussen beide kerken "Unam Longam leucam"een grote Gallische mijl (circa 14 kilometer), "ad invicem distarent" (te grote afstand), als een van de bezwaren voor de bediening van beide kerken, door een pastoor. Hij verklaart derhalve, dat de scheiding tussen de parochies van Boxmeer en Mill in 1326 rechtsgeldig is geschied. Wij hebben daarover al eerder gepubliceerd. Overigens is deze akte te raadplegen in het archief van het Sint Catharinagasthuis te Grave.
Die Hulsbeecke de "grensrivier "brengt ons naar het volgende chapiter: In Wanroy ligt in het verlengde van de Hulsbeek de weg over de Lamperen. Waar deze wegen de Hogendijk naar de Papenvoort kruisen moet omstreeks 1480 een bouwhoeve hebben gestaan, genaamd De Vaeckenhof. In een oorkonde uit 1541 wordt een El. Vaeck (Elisabeth of Eleonora) , als eigenares genoemd. In het oud rechtelijk archief komen we, onder de aanduiding Mill, haar naam meermalen tegen als Joffre Vaeck , gehuwd met Derck van Lampeler. Ook het goed De Hooge Lampeler komt in akten tussen 1530 en 1650 herhaaldelijk voor. Over de familie Van de Lampeler gaat ons verhaal verder.
Dat Cecil de Mille, Frits van de Meeren en Engelbert van Yserbruc oorspronkelijk niet uit Mill of Sint Hubert komen is inmiddels wel bekend. Maar dat de beroemdste orgelbouwer van Den Bosch het eerste levenslicht in Mill aanschouwde , is voor 100% zeker. Op de orgelkast van de Heilige Lambertuskerk, de oudste kerk van Munster (Dld), staat zijn naam voluit. Met zijn vele kerken werd het ook wel het Rome van Westfalen genoemd. Uw heemkundigen waren daar in 1987 in de kathedrale kerk, de Dom en in de Sint Lambertus, niet vermoedende, dat een rechtgeaard Millenaar, daar terplekke ooit noeste arbeid pleegde en daarmee zijn vakmanschap had bewezen.
Dit werck heft gemackt ARENT VAN MIJL, anders genampt Lampeler en heft ock gemackt tghele Holdtwerck , al wadt dae an gestoeffierdt is hy ock gedaen ende dit werck gemackt gewest indt Jaer Ons Heren 1579 omtrendt den leesten Octobris ende bidt ver den beschreven Mester , dat hy en salige Opherstententenisse indt chrigen.
Vooral de bede in de laatste regel ontroert: Bidt voor de genoemde Meester (vakman-orgelbouwer) opdat hij een zalig (geloofwaardig) resultaat zal voortbrengen.
Deze inscriptie (letterlijk weergegeven) werd in 1821 ontdekt op een windlade bij verplaatsing van het beroemde orgel.
We komen maar niet los van het inmiddels vermaard geworden oorlogsjaar 1942. In dat jaar promoveert Maarten Albert Vente uit Nieuwerkerk a/d IJssel aan de rijksuniversiteit van Utrecht. Zijn proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de letteren en wijsbegeerte draagt als titel: Bouwstoffen tot tot de Geschiedenis van het Nederlandse Orgel in de 16de eeuw. Zijn promotor is Prof. Dr. A. Smijders , Brabander van geboorte.
In dit stuk wijdt hij veel aandacht aan het werk van de orgelbouwer, Niehoff en Van de Lampeler een leerling van Hendrik Niehoff. In 1560 wordt hij medevennoot van diens zoon Nicolaas. Maarten Vente bericht ons hierover in veel interessante zaken.
Van het handtmerck, orgelbouwers, broers en de Oranjes ad 1588
Handschrift van Arent van Lampeler van Mill anno 1573
Uit het bovenstaande handschrift van Arent van Lampeler zouden grafologen, handschriftkundigen er allerhande karakter eigenschappen uit kunnen puren. Zij kunnen soms zo ver gaan, dat er op hun netvlies een portret van onze Lampeler ontstaat, met en zonder baard, kalend of met rode haardos. Wij, gewone stervelingen, zien alleen dat het geschrevene regelmatig is, waarbij de S lijkt op een F en de H op een S.
Ick Arendt van Lampeler bechenne dat ober gemelde puncten waer te zyen ende haen mych des wegen met deser myner egener handt onderschreven.
(Ik beken dat bovenvermelde punten op waarheid berusten en heb deze zelf met mijn handtekening onderschreven).
Het is natuurlijk ook mogelijk, dat de man dit verhaal helemaal niet geschreven heeft. De kanunniken van de grote kerken hadden secretarissen in dienst, onze Arendt hoefde alleen zijn handmerck te plaatsen. De krabbel aan het eind lijkt daar sterk op. Dit 16de -eeuws geschrift is te zien in het archief van het kapittel van de Dom van München. Samen met Nicolaas Niehoff maakte hij in 1573 zijn laatste werk in Keulen. Het betrof toen een nieuw orgel in de Sint Gereonskerk. Cum Magistris Nicolao Et Arnoldo De Buscoduce, ( gemaakt door de mesters Nicolaas en Arnoldus van 's-Hertogenbosch) staat er geschreven. Nog datzelfde jaar sluit hij een orgelbouwcontract met de kerkmeesters van de Lambertuskerk in Munster. Hij is dan zelfstandig en noemt zich Arndt van Mill anders Lampeler, burger der stad 's-Hertogenbosch.
Dit orgel werd omsteeks 1560 gebouwd door Niehoff & De Lampeler.
Dr. Maarten Vente schrijft in 1963 een tweede boek , dat uitsluitend gaat over de Brabantse orgels (Uitgave Paris Amsterdam). Hierin wijdt hij een compleet hoofdstuk aan de familie Lampeler Van Mill. Na beëindiging van de maatschap met Nicolaas Niehoff, laat hij zijn broers Reinhardt, Diederic en Berndt, overkomen. Ook zij zijn het vak van orgelbouwer meester. Zij gaan met z'n vieren wonen in Keulen. Krijgen daar het onderhoud van 4 orgels onder andere van de twee grootste kerken namelijk de Dom en de Sint Andreaskerk.
Helaas wordt Arendt plotseling ernstig ziek en overlijdt in 1588 aan de pest. Zijn vrouw Ida Jan Geijsberts Janszn. , een molenaarsdochter geeft melding van een testament. Daar schijnen nogal wat haken en ogen aan te zitten. Jacob Dorskinio van Gelre, kanonik van Sint Andries uit Keulen, moet in 1593 tenslotte als executeur uitkomst brengen. Dit staat weer te lezen in de Voorname Huizen Van Den Bosch, het eerder besproken werk van Sasse van Ysselt.
Een bijeenkomst, die te denken geeft maar toch typisch des Land van Cuijks is, is het volgende. Om tot een vergelijk te komen aangaande een eindafrekening met een Keuls kerkbestuur , wordt hulp ingeroepen van Prins Maurits. Algemeen is bekend dat de Oranjes minder protestant waren, dat men zou vermoeden. Tegenover de Calvijnse overheid hebben zij meermalen, onze voorvaderen in bescherming genomen. We denken ook aan Grave, waar de nonnen van Mariengraft geen strobreed in de weg werd gelegd, terwijl elders alle kloosters werden opgeheven. Ook de paters Kruisheren van Sint Agatha genoten de gunsten van Prins Maurits. En ook hier weer regelde Maurits een betalingskwestie voor onze Millse orgelbouwers. In dit verband moeten wij ook Koning Willem II vernoemen. Nadat Napoleon in 1802 de Kapucijnen van Velp wilde uitroeien , Koning Willem I ze in 1815 gedoogde, wettigde Willem II de orde en liet ze tot grote bloei komen. Dit kunt u lezen in een schriftuur naast het portret van de koning in de kruisgang van het klooster in Velp.
Van het eeuwige licht en orgels uit de 16e en 19e eeuw.
Anno Domini 1403 wordt in oorkonden van het gasthuis Sint Katrien te Grave al gesproken van In Die Lampersche Houff. Ad. 1560 noemt het archief van de Nassause Domeinraad De Lamper, Lampelaar en het oud rechtelijk archief van Mill vermeldt AD. 1532 in aanpalende percelen, straatnamen zoals: Hoegen-Lampelerspad en de Neerlamperschestege.
De archivaris Drs. Harm Douma heeft deze toponymen van Wanrode onder de gerichte van Mylle verzameld in het streekarchief en in 1982 gepubliceerd in Merlet, een uitgave van de Historische Kring. De Lampeler zou een kerkegoed kunnen zijn geweest. In Brabant komen velen veldnamen voor die met kerk, klooster of Roomse instellengen banden hebben. We noemen bijvoorbeeld het Klokkenland Suntantonislveld, De broodbakker, De wijnhof. Dit laatste heeft niets te maken met een wijngaard of wijnwingerd, maar duidt uitsluitend op een gedeelte van de opbrengst, welke moest worden opgedragen aan de kerk. De hosties en de miswijn werden daaruit bekostigd. Zo kreeg de pastoor voor verzorging van Het Eeuwige Licht, de olie en verder onderhoud van de godslamp, een bijdrage uit de opbrengst van een stuk land , genaamd De Lampelaer. Werd vroeger een grondperceel overgedragen , dan kocht de nieuwe eigenaar deze verplichting erbij. Dergelijke gegevens en oud gebruiken putten wij uit het boek van de heer M. Schonfeld, Veldnamen in Nederland (uitgave Gysbers & Van Loon, Arnhem 1980). De toponymen "lamp" en "lampestuk" komen ook voor rond Oss, Kruisland en Dieden. In elke parochie was wel een klokakker, die zorgde voor het luigeld van de koster . Zo had je wel in veel plaatsen een orgelkamp, waarvan de gave ten goede kwam aan de organist of voor onderhoud van het orgel. De financiering van een parochie en wat daarmee samenviel, zoals ook het onderhoud van gebouwen en landerijen en ook de armenbedeling was een hele klus. Niet voor niets noemde men destijds het kerkbestuur, De Kerkfabrick.
We kunnen gevoeglijk aannemen, dat onze gebroeders Van Lampeler in kerkelijke kringen thuis waren , de taal spraken en zodoende halfweg 1500 in het orgelbouwers vak zijn gerold. Na 1598 hoor je plotsklaps niets meer over deze familie. Of ze van de aardbodem zijn verdwenen. In de boeken komt tussen 1610 en 1622 nog wel een Johannes van Mill voor, ook wel genoemd Jan Millensis. Walter Kaufmann uit Osnabrück, een gelijk begaafd orgelvorser als Dr. Maarten Vente heeft onderzoek gedaan naar deze beroemdheid en komt tot de conclusie, hier toch van doen te hebben met een familielid van onze Lampelers. Vente twijfelt daaraan. Dat hij van Mill komt is in elk geval zeker. Deze Lampeler zou dan gewerkt hebben in het Duitse Oldenburg en in Oost Friesland. Het is wel merkwaardig dat na de samenwerking met de orgelbouwer Niehoff, toen ieder zijns weegs ging. Niehoff de reformatorische kant koos namelijk Oost Brabant en Zeeland. De Lampelers dachten daar anders over, zij bleven hun Oude Geloof trouw en bemoeiden zich uitsluitend met de orgels in de Roomse kerken van West Duitsland. Dat Jan van Mill zich niet Van Lampeler noemde, kan voor hem in het protestante noorden van Duitsland, zakelijk wel eens voordeliger hebben uitgepakt (Denken Wij!).
De orgelbouwerij schijnt ook tegenwoordig weer midden in de belangstelling te staan. Orgelkringen rijzen als paddenstoelen uit de grond. Componisten zonder orgelmuziek tellen niet mee. Orgelrestauraties zijn aan de orde van de dag. Ook in de Landen van Cuijk en Kessel (Venray), Niers en Maas doen de orgelvrienden van Gregorius van Dijk zeer verdienstelijk werk. Een recent artikel in Merlet 2000 van de hand van Jantien Koeling uit Cuijk gaat over een Vollebregt orgel van rond 1850. Dit is nog maar het begin, straks Floris Hocque uit Grave en Smits uit de Reek.
Van het lange leven van orgels, orgelbouwers en de Heilige Caecilia
Hoe een klein prentje van ongeveer 4x10cm. een heel artikel te weeg kan brengen, bewijst onze vriend Jantien Koeling in Merlet no. 3 van 2000 . Merlet is een uitgave van de Historische kring Land van Cuijk, waarin dit bijzonder interessant verhaal staat geschreven. Zeer bijzonder vooral, omdat de inhoud onder andere neerkomt op het lange leven van orgels en de onsterfelijkheid van orgelbouwers.
Anno 1878 Heilige Caecilia bespeelt een klein kerkorgel.
(glas in lood afb. H. Urbanuskerk Ouderkerk a/d Amstel)
Voordat men vroeger aan het project Nieuw Orgel begon , werd eerst de mening gevraagd aan koor- en muziekdeskundigen in de parochie of van een extern deskundige, meestal door de pastoor aangesteld. Zij leveren kritiek en commentaar op de voorgestelde uitvoering, probeerde nog wat met de prijs en uiteindelijk kwamen ze dan overeen. In Sint Anthonis slaakt Vollenbregt (1793-1872), orgelbouwer van formaat, niet voor niets de verzuchting: Dat ik anders voor dien prijs zulk een orgel niet kan kan leveren, want dan zoude ik spoedig arm en dood dus doodarm zijn.
Broeder Gregorius van de Karmelieten van Boxmeer, als Alexander van Dijk ooit in Kleef geboren, heeft hem financieel danig in de tang. Hij is de man in het Land van Cuijk, aan wie de beoordeling van klank en andere kwaliteiten namens het kerkbestuur in de verschillende parochies wordt opgedragen. Onder anderen laat hij een Roprecht orgel uit 1703 in de kapel van de zusters van Boxmeer door Vollenbregt verjongen. Het orgel, dat Koeling beschrijft is uit de kapel van de Paters Kruisheren van Sint Agatha , een Vollenbregt orgel, meermalen verplaats en verhandeld. Men sprong er niet zachtzinnig mee om. De kruisheren van Sint Agatha gaven het weg an hun medebroeders in Uden, welke het verkochten aan het bisdom Haarlem, later naar Driebergen vervoerden om het tenslotte te doen belanden in de protestante kerk van Sleen.
Als er zoveel te doen is over een kerkorgel, wie vertelt ons dan, wat er niet allemaal gebeurd is met de orgels van onze Arendt van Lampeler. Zouden er geen legio fundatie- of basisstukken in een groot aantal instrumenten zitten die onze Arendt en zijn broers hebben gefabriceerd. En die momenteel als Smits, Vollenbregt, Batz, Lohmann of Witte orgel door het kerkelijk leven gaan. Kom op Heren Conservatoren, en breek eens een lans voor een onvervalst Lampeler orgel uit pakweg 1575. Want hoe gek het ook klinkt, als je maar steeds blijft rondbazuinen: Wij hebben een Smits orgel in de kerk, blijft het een Smits orgel, ook al heeft onze Arendt van Lampeler uit Mill 3 eeuwen eerder de pijpen nog zelf in mekaar getimmerd of gegoten.
In juni 1991 vertoefden uw heemkundigen als frequent Kerkepad bezoekers in de Sint Urbanuskerk van Ouderkerk aan de Amstel. Zij troffen daar een Vollenbregt orgel aan, waarover hoog werd opgegeven. Het Rooms Katholiek landelijk dagblad De Tijd berichtte er op 1 maart 1878 over: Het prachtige orgel, een waardig sieraad in onze schoone kerk. Frans Straatman, cantordirigent, verhaalt, dat dit orgel, tevens het laatste werkstuk uit het oeuvre van Vollenbregt is ingewijd en ingespeeld op 27 februari 1878. Het kan zijn, dat Vollenbregt een zoon in het vak had, die ook Johannes Josephus heette, anders had de dode man over zijn graf heen nog het eeuwig leven evenals orgels. Volgens Jantien Koeling overleed Vollenbregt al in 1872. In 1944, beschreef de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, in de oorlog Rijksbureau genoemd , het orgel: als werk van dien allereerste rang uit muzikaal en historisch oogpunt van Vordering was vrijgesteld.
Dit voorkwam, dat dit orgel naar Duitsland werd weg gesmokkeld.
Op bovenstaande prentje ziet u de Heilige Caecilia ( geboren Rome, midden 2de eeuw) spelen aan een klein kerkorgel, zoals deze tot in de middeleeuwen werden gemaakt.
Ook dit kunstwerk is te vinden in een glas en lood raam in de tempel van Ouderkerk aan de Amstel, het eerste ontwerp van Joseph Cuijpers, de zoon van Dr. Pieter, de grote kerkenbouw architect van de 19de eeuw.
brief gericht aan Orgelkring Hendric Niehoff geschreven door Henk van de Weem
Bijlage behorende bij bovenstaande brief.