Strafrechtgeschiedenis van het Land van Cuijk periode 1588-1811
AENDE CAECKE GESTELT.( 1ste verslag)
Aende caecke gestelt doet verslag van een aantal strafrechtzaken( 11 verslagen) in de stad Grave en het Land van Cuijk in de periode 1588-1811. De serie stond onder de redactie van C. van Alem en kwam tot stand dankzij de medewerking van J. van Dongen uit Grave. Wij wensen u veel leesplezier toe, ondanks de confrontatie met de afschuwelijke doodstraffen, onterende martelingen en voor die tijd soms absurd hoge boetes.
Bron:
De Gelderlander , bijlage Streek Oost-Noord-Brabant. jaar 1987.
Redactie: C. van Alem
Auteur: J. van Dongen
Adviseur: H. Douma
RUIGE DERCK JAN VOGELVRIJ IN LAND VAN CUYK.
Misdadigers die voor de Hooge Vierschaer in Grave werden gebracht en werden veroordeeld hadden vaak één ding gemeen: de onprettige zekerheid dat de hen opgelegde straf ook zou worden uitgevoerd.
Tientallen wisten echter aan de handen van justitie te ontkomen en werden bij verstek veroordeeld. Zware jongens over wie de doodstraf was uitgesproken, wisten dat ze beter uit de buurt konden blijven. Anders wachtte hen alsnog de galg of het zwaard.
Derck Jan Klingels zoon van Jan Willems, "genaemt Clingels" uit Mill, kreeg een voor de strafrechtspraak in het Land van Cuyk een unieke straf. Het moet nogal een ruige knaap geweest zijn, die tussen 1680 en1685 het nodige uitvrat.
Een greep uit de wandaden van Derck Jan.
Op Sint Jansdag 24 juni 1682 stapte hij de herberg van Geurt Jans van Dijck binnen, waar het gilde van Mill juist teerdag vierde. Derck was gewapend met een geweer, geladen met hagel. Zonder aanleiding loste Derck een schot en verwondde daarmee verschillende gildebroeders. Onder het weglopen schold hij een zekere Lambert Joosten uit voor "Fielt" (smeerlap) en bracht hem een jaap met een mes toe.
Nieuwjaarsgelt
Op nieuwjaardag van dat jaar trok Derck met andere jonggezellen door Mill om "nieuwjaarsgelt" op te halen, hetgeen bij de wet verboden was. Toen de predikant hem daarop aansprak werd Derck boos en dreigde: "dat zal u int'oogh druipen" .
Gegeseld
Gestaag groeide de lijst wandaden die Derck Jan Klingels op zijn naam had. Tot 3 mei 1685, toen werd hij in de kraag gegrepen ergens tussen Mill en Grave. Derck Jan en zijn handlanger Jacob Gijs Ermers werden opgepakt en overgebracht naar het huis van de gerechtsbode. Terwijl laatstgenoemde zich in zijn lot schikte nam Derck Jan de benen met medeneming van drie paarden.
Alles wijst erop dat Derck Jan toch nog in de kraag werd gegrepen, want de notulen vermelden dat hij voor de scherprechter zou worden gebracht om gegeseld te worden. De Hooge Vierschaer bepaalde in het vonnis dat Derck Jan Klingels levenslang werd verbannen. Keerde hij terug, dan wachtte hem alsnog de doodstraf. Geenopmerkelijk vonnis , ware het niet dat de Hooge Vierschaer nog een bepaling opnam, die voor de justitiële geschiedenis van Cuyk uniek is te noemen.
De bepaling luidde dat Derck Jan vogelvrij werd verklaard en dat iedereen die hem tegenkwam " inde Stadt Grave, Lande van Cuijck off int' district" de veroordeelde mocht doodschieten "off om 't leeven brengen, sonder daarover gestrafft te sullen worden ". De geschiedenis vermeldt niet of de vogelvrij verklaarde Derck Jan Klingels alsnog aan zijn einde kwam.
Dienstkloppers
Dat dienstijver van overheidsdienaars in het verleden niet altijd werd gewaardeerd, blijkt uit de zaak tegen de twee schepen ( een soort wethouders) Geurt Janssen van Dijkbeek, Aert Peters en de gerechtsbode Adriaan Goduwarts uit Mill. Zij troffen op 15 juni 1681 de schaapsherder Adriaen Willems dood en met en strop om de hals aan op het landgoed van de Heer Voort tot Aldendriel.
Kasteel Aldendriel, waarschijnlijk een prent van Jan de Beijer, prent dateert uit het jaar 1743.
Op eigen initiatief haalden ze het lijk uit de strop en brachten het naar het huis van de Heer Voort. Van daaruit werd het naar een onbekende plaats vervoerd. Tegen de dode schaapsherder kon dan ook niet geprocedeerd worden dankzij de verregaande ijver van Janssen van Dijkbeek, Peters en Goduwarts.
De aanklager eiste op 12 juli 1681 (dus bijna een maand nadat Adriaan Willems dood was gevonden) dat het ijverige trio het lijk weer naar de oorspronkelijke vindplaats zou brengen op straffe van tweehonderd guldens boete. Bovendien zouden de drie uit hun functie gezet moeten worden . Een half jaar later wist verdediger Paringet het trio met succes vrij te pleiten . Het proces werd daarna gestaakt.
AENDE CAECKE GESTELT. (2de verslag)
ZEVEN JAREN ROEIEN OP DE GALEIEN
"Roeien met de riemen die je hebt". Een heel normale uitdrukking om aan te geven dat je moet zien rond te komen met wat je hebt. Dat lukt lang niet iedereen.
Jens Wolssen, alias Swarten Jan, Schotsman van geboorte, had er ruim 350 jaar geleden ook knap moeite mee.
De berooide Jenss moest zich na zijn diensttijd met bedelen behelpen. Dat lukte niet al te best. Zijn schooipartijen bij herbergen en herenhuizen leverden hem niet eens een armzalige duit op. In zijn boosheid dreigde Swarten Jan de huizen enschuren van de gierigaards af te branden.
"Van heeten leet"
In 1632 werd hij opgepakt omdat hij als vagebond vele mensen had lastig gevallen, wat hem "van herten leet" was. Jenss bad zijn rechters om vergiffenis, beloofde beterschap en smeekte niet te worden gemarteld. Aanklager Pieter Vrients was niet erg onder de indruk van het pleidooi van Swarten Jan. Iemand die gezond van lichaam is en zijn eigen kost kan verdienen, past het niet als bedelaar rond te gaan en mensen met brandstichting te bedreigen.
Swarten Jan had het niet meer bij dreigementen gelaten. Een van zijn slachtoffers was David Gielissen die zich door Swarten Jan een rijksdaalder liet afpersen. De bedelende Schot had zich aan veel meer vergrijpen schuldig gemaakt. Om die te vinden moest hij toch de gruwelen van de martelwerktuigen ondergaan.
Wonderwel wist Swarten Jan de kaken op elkaar te houden. Op 5 mei 1632 wachtte hem opnieuw de martelgang. Want de waarheid moest eruit komen, vond de Hoge Vierschaer. Welke vergrijpen Jenss Wolssen precies bekende is niet duidelijk geworden. Maar kennelijk had hij genoeg op z'n kerfstok om de doodstraf niet te ontlopen.
Ontmand
Dat vond zijn verdediging toch een beetje te gortig. Swarten Jan was tijdens de tweede marteling zo flink te grazen genomen dat "de heren Rechteren tot Se compassie gemoveerd hadden behoren te zijn , wetende en gezien hebbende dat de gevangene daardoor geheel ontmand en bedorven was geworden".
Kennelijk was de Hooge Vierschaer onder de indruk van het pleidooi van de verdediger en de hardhandige marteling die Swarten Jan had moeten ondergaan.
Acht dagen nadat de doodstraf tegen hem was geëist hoorde de bevende Schot op 15 mei 1632 het vonnis. Maar of hij er ook echt blij mee was valt te betwijfelen. Swarten Jan werd verbannen "op de galeien voor de tijd van zeven jaren", plus een verbanning uit de stad Grave en het Land van Cuijk voor 25 jaar.
Nu betrof verbanning op de galeien in die tijd bepaald niet de pleziervaart. Swarten Jan kwam terecht bij de Admiraliteit van de Verenigde Nederlanden. Aan boord van de galei moest hij samen met andere veroordeelde misdadigers of gestrafte schepelingen roeien. Altijd beter dan de doodstraf natuurlijk. Maar zwoegend aan de riemen was Swarten Jan zijn leven niet helemaal zeker. De roeiers waren met kettingen aan de banken vastgeketend, zodat zij tijdens de gevechten op zee niet konden vluchten. Werd de boot tot zinken gebracht, dan wachtte de geketende roeiers onontkoombaar het zeemansgraf.
In 230 jaar rechtspraak in het Land van Cuijk is die straf maar zeven keer opgelegd. In 1796 werden nog twee verbanningen naar de zeemacht uitgesproken. Die straf trof ene Peeter Dorreman, een klaploper die ervan werd verdacht tot een bende te behoren. Op 22 maart 1796 werd hij op gezag van de Hoge Vierschaer ingelijfd bij 's lands zeemacht en werd 's anderdaags via "Den Papenbril" in Den Bosch overgebracht naar de "eerste Zeehaven deeser Republicq". Dat lot trof enkele weken later ook Augustinus de Groot, die in Maashees was opgepakt en die als een "in allen opsigten" gevaarlijk persoon werd beschouwd.
AENDE CAECKE GESTELT. (3de verslag)
KLOYEN OM DE NEK ALS STRAF VOOR OVERSPEL
Waar inbreuk op de door Vondel beleden "opregter trouw tusschen man en vrouw" tegenwoordig hooguit tot wat gesmiespeld achter de hand leidt, werd overspel vroeger als een zwaar vergrijp gezien. Een schande. En wie die schande op zich laadde, moest dan ook maar met schande beladen worden. Letterlijk.
Hoe onaangenaam dat was ondervond Henrixke Janssen dr. in 1625. Omdat zij overspel had gepleegd legde het gerecht haar een geldboete van honderd gulden op. Een flink bedrag in die tijd. Bovendien mocht Henrixke, Hendrick Musquedet, met wie ze vreemd gegaan was, niet meer in haar woning ontvangen. Ook was haar man Deryck van Witmont vaak van huis. Hoezeer Henrixke desondanks aan Hendrick Musquedet verknocht was geraakt bleek een jaar later. Op 31 juli 1626 werd Henrixke Janssen dr. opnieuw wegens overspel aangeklaagd.
Schandstenen
De openbare aanklager eiste dat Henrixke schandstenen om de hals zou dragen. Deze stenen werden ook wel kloyen of kloten genoemd. Letterlijk een zware straf. Want het dragen van de schandstenen kon toch bepaald niet als een pretje worden beschouwd, wetende dat de stenen van 16 centimeter doorsnede elk tussen de 6 en 8 kilo wogen. De stenen waren gevat in ijzeren beugels en met kettingen bevestigd aan een ijzeren halsjuk. Dergelijke stenen zijn te zien in het museum de Commanderie van Sint Jan te Nijmegen.
Daar staat ook nog een schandton, die overspelige vrouwen in die tijd vaak moesten dragen. De schandton kan het best omschreven worden als een houten rok, 95 centimeter lang met een bovenmaat van 50 centimeter en een ondermaat van 85 centimeter. Omdat Henrixke Janssen dr. hardleers was en zich herhaaldelijk aan overspel had schuldig gemaakt, eiste de aanklager dat zij de stad zou worden uitgeleid "daarbij om haren hals dragende ketting met de kloyen, voor den tijd van vijftig jaren gebannen blijven en een geldboete van 200 guldens ".
Welk lot Henrixke uiteindelijk ten deel is gevallen is niet bekend. De verslaglegging van de gerechtelijke procedure, het crimineel signaat genaamd, vermeld het eindvonnis niet.
Vleeschelijk
Met Metken Goossens was het tien jaar eerder niet beter afgelopen. Deze arme vrouw die met handenarbeid de kost verdiende had ook overspel gepleegd. Tenminste, uit de aanklacht blijkt dat "zij met een zeker manspersoon vleeschelijk had geconverseert ", daarvan zwanger was geworden en een kind had gebaard zonder de hulp van vroedvrouwen in te roepen.
Het kind was doodgeboren en Metken had het niet begraven , maar in een privast (toilet) geworpen. Een ernstig vergrijp oordeelde de Hooge Vierschaer. Het vonnis luidde: "Omme aende caecke gestelt, gebonden, ende aldaer met vier roeden ende elcke roede met vier slagen , gegeesselt te wordden, haer voorts den tijd van vijfthien jaeren bannende".
Gemarteld
Meer geluk had had Oeyken Thijssens dochter van Thijs Peeters, genaamd Coelwijn. Oeyken was zwanger maar niet getrouwd. Zij probeerde onderdak te krijgen bij de ouders van de haar "toecomende bruidegom" maar die wezen haar af. Op de terugweg onder Wanroij had Oeyken ween gekregen en baarde moederziel alleen een onvoldragen kind, dood. In haar radeloosheid zocht ze nog een plaats om het dodo kind te wassen en begroef het uiteindelijk bij een waterplaats.
Na in haar gevangenschap te zijn gemarteld bekende Oeyken haar misdaad en kreeg op 14 mei 1621 een opmerkelijk milde straf opgelegd. De Hooge Vierschaer overwoog dat Oeyken zo ongeveer alles fout had gedaan, maar dat zij tijdens de martelingen en haar gevangenschap voldoende had geleden.
AENDE CAECKE GESTELT. (4de verslag)
BRANDEWIJN EN BOZE ABRAHAM DOODDEN MARIE.
"Drank maakt meer kapot dan je lief is". Een motto anno 1987 waarmee de overheid het drankmisbruik wil bestrijden.
Abraham Garnier nam die spreuk in 1648 wat al te letterlijk. Zijn vrouw Marie was aan de brandewijn verslaafd. Marie was doorlopend dronken. Abraham probeerde van alles om zijn Marie van de drank af te krijgen. Maar dat hielp niet. Marie was en bleef verslaafd aan de alcohol. Op 2 december 1648 werd het Abraham teveel. Marie was 's nachts niet thuis gekomen en was te dronken om Abraham te vertellen waar ze had uitgehangen.
Heete drancken
De woedende Abraham sneed uit een rijsbos een stok ter dikte van een beddestijl en sloeg zijn Marie daarmee in de lendenen. Abraham had helemaal niet de bedoeling zijn Marie te vermoorden. Maar na een aantal klappen moest hij vaststellen dat Marie erin was gebleven. Hoe duidelijk de mishandeling ook geweest was; doctoren, meesters en chirurgijns konden niet vaststellen dat de verwondingen op het lichaam van Marie haar dood hadden betekend. Ze hielden het maar op drankmisbruik. "Dronckenschap door heete drancken kon hier ook een zaak van leven en dood zijn geweest".
De sussende woorden van de doctoren hielpen Abraham weinig. De procureur Meijer vonniste namens de ambtman-aanklager: "Dat de gevangen beklaagde door den meester der scherpe justitie vuijter (buiten) sijne gevanckenisse gehaelt, op een horde geleijt, met een peerdt gesleijpt ende ter plaatse daer men justitie doet gebracht, aldaer met een sweerde onthooft, het lichaam op een radt ende het hooft op eenen pin gesteld, andere ten exempele (voorbeeld)."
Bovendien werden alle bezittingen van Abraham in beslag genomen. Daaruit kon zijn gevangenschap, proces en executie betaald worden.
Kerkhof
Abraham had de bui al zien hangen. De doodstraf kon hij niet meer ontlopen. Dar was duidelijk. Maar dat hij na zijn onthoofding als een roemloze schurk de grond in gestopt zou worden, dat was hem iets te bar. Hij verzocht de heren rechters "dat hij het sweert ende kerckhoff mochte genieten". Dat zou wat minder schandelijk zijn.
Op 14 december 1648 dus twaalf dagen nadat Abraham Garnier zijn Marie had doodgeslagen, sprak de Hooge Vierschaer het definitieve vonnis uit. Abraham zou met het zwaard worden onthoofd op de Markt, maar in het bijzijn "van het lichaam van sijnen huijsvrouw". Nadat de kop van Abraham was gerold zouden beide lijken "te saem in een kiste gelicht worden" en mochten beiden op het kerkhof worden begraven. De doodskist werd uit de nalatenschap van Abraham betaald.
Rechterhand
Een dergelijke merkwaardige "verlichting van straf" kreeg ook de 27-jarige Leonart Huijberts uit Boxmeer in november 1650. Leonart had de jonge Anneke Aerts in februari van dat jaar op een afgrijselijke manier vermoord. Leonart ontkende voor de Hooge Vierschaer en moest martelingen ondergaan. Met dat vooruitzicht ging hij door de knieën: hij bekende in de wetenschap dat hem de doodstraf wachtte. Aanvankelijk luidde het vonnis dat Leonart met het zwaard moest worden onthoofd "en daernaer de rechterhandt affgehouwen".
Het lichaam moest op een rad worden gehangen en het afgehakte hoofd op een ijzeren pin worden gezet.
In het zicht van het einde vonden vrienden van Leonart dit toch teveel van het goede. Zij verzochten om clementie en stelden een flinke aalmoes voor de Graafse armen in het vooruitzicht. Leonart werd wel onthoofd, maar het onterende schouwspel van het geschonden lichaam werd zijn vrienden bespaard. De dode Leonart mocht buiten Grave, waar het vonnis werd voltrokken , begraven worden.
AENDE CAECKE GESTELT. (5de verslag)
DE STINKENDE KOP VAN DE GESTOLEN KOE
Waar wij vandaag de dag al gauw de neus optrekken voor een sproeiende gierton en elk luchtje in huis met een spuitbus met kunstmatige dennengeur kunnen verdrijven , moeten onze voorvaderen nog gee tweehonderd jaar geleden het nodige te verduren hebben gehad.
Uit talloze zaken die voor de Hooge Vierschaer dienden wordt duidelijk dat het in die tijd met de hygiëne niet zo nauw werd genomen. De meest onsmakelijke voorbeelden zijn we in "Aende caecke gestelt"al een paar keer tegengekomen.
Vandaag weer zo'n vies zaakje, met als lijdend voorwerp een koe en als beklaagden Hendricus Pollmans en zijn vrouw Marianna Gelders. Zij werden er van beschuldigd in de nacht van 23 op 24 december 1793 uit de stal van Gerardus Thoonen in Haps "dragend koebeest, zwart en wit van couleur, hebbende een witte streep langs de rugstranck" te hebben gestolen.
Ingepeekelt
Hendricus en Marianna maakten meteen korte metten met het beest, want op Eerste Kerstdag 1793 werden twaalf stukken van het dier in de grond terug gevonden. Vel, kop, lever en long van het dier werden in de kelder bewaard. De 30 jarige wever Hendricus en zijn Marianna, die in Haps in een huis met de naam "Het Casteeltje" woonde, bekende na enige ondervragingen de diefstal te hebben gepleegd.
De eigenaar van de koe, Gerardus Thoonen, had weinig trek meer in de panklare bouten van zijn beest. Hij verzocht de Hooge Vierschaer het gepekelde vlees, dat in het stadhuis van Grave werd bewaard aan de meest biedende te verkopen. Maar daar was de kwestie nog niet mee af. Drie maanden nadat het koebeest geslacht was, zat het Gerecht nog met de kop in de maag, die "offschoon ingepeekelt, nae becoome informatie reeds aan het bederff was en op de camer van het stadhuuisje een benauwde onaangename reuk veroorzaakte".
De aanklager wilde van de stinkende kop af en stelde voor de vleesklomp maar in de Maas te werpen. De Hooge Vierschaer vond dat goed, maar bepaalde wel dat een slachter eerst de horens en hersenpan eraf moest halen. Tot zover het lot van de koe. Maar het Gerecht moest ook nog oordelen over Hendricus Pollmans en Marianna Gelders. Met Marianna ging het niet zo best . Tijdens haar gevangenschap kreeg ze zenuwaanvallen en ze kon dus niet in het openbaar verhoord worden.
Tuchthuis
Besloten werd dat Marianna in de raadkamer van het Graafse raadhuis zou worden verhoord, bijgestaan door de nodige oppassers en doctoren. Omdat zij in een slechte conditie verkeerde werd Marianna voorlopig niet gestraft. Zij werd opgesloten in afwachting van beterschap zodat zij alsnog haar straf kon ondergaan.
Inmiddels hadden de gevangenisbewakers en doctoren al de nodige rekeningen op het bureau van de Hooge Vierschaer laten dwarrelen. De 208 guldens en 11 stuivers voor bewaking en medische zorg werden uit de gemeentekas van Haps betaald.
Hendricus Pollmans werd flink gestraft voor de diefstal van het koebeest. Op 26 mei 1794 bepaalde de Hooge Vierschaer dat Hendricus honderd slagen met de rode moest hebben, vervolgens gebrandmerkt moest worden en uiteindelijk twintig jaar mocht opknappen in een tuchthuis. Nadat hij zijn straf in het tuchthuis had uitgezeten werd Hendricus vervolgens levenslang verbannen uit het Land van Cuyk. Op 31 mei 1794 werd Hendricus met een kar van Escharen naar het tuchthuis in Arnhem gebracht. Twee weken later werd een aantal goederen van de veedief, waaronder een zilveren zakhorloge en een weefgetouw verbeurd verklaard en publiek verkocht.
AENDE CAECKE GESTELT. (6de verslag)
VERBANNING VOOR RUZIËNDE KOSTER VAN RIJKEVOORT
Dat de rechtbank ontzag heeft voor hooggeplaatste personen en hen mild straft is een onbewijsbare stelling. Klassenjustitie luidt in dat geval het ongenuanceerde oordeel van de publieke opinie.
Wat er van de rechtspraak tussen 1588 en 1811 ook gezegd mag worden, klassenjustitie kan de Hooge Vierschaer niet verweten worden. Er zijn genoeg gevallen bekend van voorname personen , die net als elk andere verdachte in die tijd gewoon gestraft werden.
Zoals bijvoorbeeld Anthoon Cremers, geboren in Vierlingsbeek, ongeveer 38 jaar oud en van beroep Rooms koster in Rijkevoort. Cremers was in elk geval niet roomser dan de paus. Integendeel, het was een echte ruziezoeker. Op 20 juli 1674 maakten Cremers en zijn Rijkevoortse compaan Peeter Hermens in de herberg van Peeter Lemmens in Boxmeer bonje met Martinus Daniels. Het drietal had woorden gekregen en Daniels kreeg de nodige stokslagen te incasseren.
Cremers was kennelijk een licht ontvlambare kerel die het snel met iemand aan de stok kreeg. Ook als schatbeurder(belasting ontvanger) van Rijkevoort stond hij niet al te gunstig bekend. Hij perste zijn dorpsgenoten goederen af en schroomde niet hen "Geld aff te knevelen " . Koster of geen koster , dit kon niet door de beugel, meende de Hooge Vierschaer. " Vegterie, ruzie maeken en molestatie " leverde de knorrige koster in februari 1677 levenslange verbanning op.
Johan van Thurenhout , koster en schoolmeester in Mill, was ook zo'n brutale vlegel. Hij had het bestaan schepenen en wethouders van de gemeente Beers te beledigen. De Hooge Vierschaer dwong hem "blootshooffds God en de Justitie om vergiffenisse en verder te verclaaren, dat hij voormelde schepenen van Beers houd en kent voor eerlijke mannen en brave regters, op welke hij niets naedeeligs te seggen weet ". Plus een boete van veertig zilveren dukaten te betalen aan de aanklager. Van Thurenhout moet rap met de mond zijn geweest. Hij kreeg ook nog een boete van twintig zilveren dukaten wegens belediging en verstoring van de gereformeerde kerkdienst op 25 november 1759. Bovendien was hij een tijdje koster af. Hij moest de sleutel van de kerk te Mill "voor een zeer korte tijd aan den loco-scholtus aldaar" overhandigen. Eigenwijs als ie was lapte Van Thurenhout alle straffen aan zijn laars.
Toen in 1764 beslag werd gelegd op zijn bezittingen koos de koster eieren voor zijn geld en bood de schepenen van Beers in het openbaar zijn excuses aan.
Water en brood
Schout Reinier Toebarts uit Beugen was ook zo'n "hoge ome" die zij straf niet ontliep. Toebarts "weezende een getrouwt man, in zoverre zijn egt te buijten gegaan, dat hij Anna Kup, oud ongeveer 20 jaeren en als dienstmeid te zijnen huijse zeedert Paessche 1777 tot Paessche 1778 gewoont hebbende, in die tussche tijd heeft bezwangert, zo zij op den 24e september 1778 is verlost van een dogter".
Toebarts werd door de Hooge Vierschaer uit zijn ambt van schout gezet, mocht geen officiële functie meer bekleden en kreeg nog een boete van "een hondert guldens". Anna Kup die donders goed wist dat zij een getrouwde man aan de haak had geslagen en met hem "vleeselijke conversatie" had, werd voor een maand op water en brood gezet.
Dezelfde degelijke gevangeniskost kregen Christina Smits en Catharina Weijnstreiger in november 1784 aangeboden door de Hooge Vierschaer. Christina en Catharina hadden zich schuldig gemaakt aan "hoererije ten huize van Abel Abels" aan de Elft in Velp. De bordeelhouder zelf werd wat langer op logies bij justitie getrakteerd. Hij kreeg veertien dagen water en brood, plus een boete van tweehonderd gulden. Kennelijk had Abels het druk in de "damesbranche" want hij vroeg om omzetting van gevangenisstraf in lijfstraf.
AENDE CAECKE GESTELT. (7de verslag)
KRAAMBED GESTRAFT MET WURGING...
Werd er vroeger tegen mannen die een misdaad hadden gepleegd onverbiddelijk hard opgetreden, tegen vrouwen oordeelde de Hooge Vierschaer meestal wat milder.
Een man die iemand had gedood werd vrijwel zeker veroordeeld tot de doodstraf, hetzij aan de galg, hetzij met het zwaard. Vrouwen werden voor hun misdaden meestal verbannen of gegeseld. In het gunstigste geval kwamen ze er met een boete vanaf. In de justitiële historie van het Land van Cuijk tussen 1588 en 1811 werden slechts 2 vrouwen veroordeeld tot de doodstraf. Het eerste vonnis werd in 1719 geveld over Catherina Wessels van Efferden weduwe van Jacob Romme van den Haaselenberg.
Heymelijk gecraamt
Wat had Catherina op haar kerfstok? De weduwe werd ervan beschuldigd op Tweede Kerstdag 1718 in het huis van Geurt Diemers in Beers "heimelijk gecraamt hebbende, het kint , naa dat het levendig ter werelt gecoomen was, met de naageboorte vermoort ende also gedoot hadde" Dat vergrijp was zo ernstig, oordeelde de Hooge Vierschaer dat Catherina "door den executeur met de coorde aan een paal gewurgt te werden datter de dood naa volgt".
Uit dat op 20februari 1719 voltrokken vonnis blijkt dat de weduwe op de Markt in Grave terecht werd gesteld en dat haar dode lichaam buiten de stad met een ketting aan een paal werd opgehangen "anderen ten afscrikende ende exempel" De nieuwsgierige kijkers op de Markt in Grave konden wel raden wat er met Catherina ging gebeuren.
Nietemin vereiste de zorgvuldige justitiële procedure dat "deze sententie (straf) uijt de middelste vensters van de raadcaamer, wanneer de gevangene op het schavot was, voor het volk gelesen".
Vierendertig jaar later, in 1753 trof Sophia Jansje Brug, weduwe van Jas Gerrits en vermoedelijk woonachtig in Grave hetzelfde lot.De beschuldiging tegen haar luidde: "dat zij in de maand van Meert beswangert zijnde in onegt door een grenadier, vervolgens op een donderdagavond tusschen tien en elff uuren, in de maand oktober laatsleden, verlost is geworden van een welgeschapen leevendig kind, zijnde van de vrouwelijke sexe; dat zij hetselve soo ras het gebooren was in een graeuwe groffen doek heeft gewentelt en daer meede versmoort; dat zij des smorgens om tien uuren met dat kinf uijt deeze stad nae het dorp Esschaeren is gegaan, hebbende een soort van blaeuwe schort om 't selve gewentelt en draegende hetselve onder haer voorschoot en dat zij dat kind tusschen de Esschaerse brugh en den vondel in het water, den Raam genaemt, heeft gesmeten met de naegeboorte".
Gezicht verbrand
Het vonnis tegen Sophia Jansje Brug, uitgesproken op 26 november 1753, was bijna hetzelfde als tegen Catherina Wessels van Efferden. Ook Sophia stierf aan de wurgpaal. Alleen werd haar nabestaande de schande van het opgehangen lijk buiten de stad bespaard. De Hooge Vierschaer bepaalde "dat voorts haere doode lichaem sonder kist in d'aarde sal werden begraven ter plaetze daar men alhier gewoon is geëxecuteerden te begraven. "
De enige man die tot dood aan de wurgpaal werd veroordeeld was Claes Aelbers, 22 jaar, geboren Groeningen en woonachtig in Mill. Claes werd ervan beschuldigd opzettelijk brand te hebben gesticht in het huis van Peter van den Heuvel, bode van de rechtbank te Mill. Brandstichting gold als ernstig misdrijf en Aelbers werd navenant gestraft. Hij stierf in 1722 aan de wurgpaal. Eenmaal gewurgd werd "sijn aensight met een stroobos geblaakt ende gebrand". Vervolgens werd het lijk met kettingen aan de paal vastgemaakt, om andere van misdrijven als brandstichting te weerhouden.
AENDE CAECKE GESTELT. (8e verslag)
LEVENSLANG THUIS MET MOND OP SLOT
Dat de Hooge Vierschaer niet schroomde om zeer zware straffen op te leggen, is in de vorige afleveringen van "Aende caecke gestelt" duidelijk geworden. Maar er zijn ook gevallen bekend waarin de rechters op zijn minst bizarre vonnissen velden.
Grietjen Daems kon daarvan meepraten, of liever gezegd niet van meepraten. Want het spreken werd haar langdurig verboden. Waarom Grietjen in 1659 voor de Hooge Vierschaer moest verschijnen is niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk ging het om een geval van laster. Aanvankelijk veroordeelden de rechters haar tot levenslange verbanning. Maar omdat haar man, Peter Staes, en de kinderen om vergiffenis smeekten, veranderde de Hooge Vierschaer verbanning in het volgende, merkwaardige vonnis: " Dat sij in een beste camer in hare huijsinge, sonder conversatie van eenige menschen dan allleenlick hare huijsgesin, voor den tijd hares levens sall moeten verblijven, met confiscatie van drie-vierde parten harer goederen". Huisarrest met een spreekverbod dus. Of Grietjen zich daar aan gehouden heeft vermeldt de historie helaas niet. Je kunt je afvragen of de veroordeelde in dat geval toch niet liever voor verbanning had gekozen. Van echte vergiffenis of clementie was bepaald geen sprake.
Eeuwich swijgen
Gelukkig zijn er meerdere gevallen bekend waarin de Hooge Vierschaer genade voor recht liet gelden. In sommige gevallen werd gratie verleend door de Prins van Oranje. Dat geluk had in 1664 Johan van Boeckholt, zoon van Derck van Boeckholt , brouwer in Grave. Johan werd ervan beschuldigd Adolph van Boeckholt te hebben doodgeslagen. Wetend dat hem een zware straf wachtte, had Johan de wijk naar het buitenland genomen. Kennelijk had de familie van de vermoorde Adolph van Boeckholt medelijden met Johan. Zij besloten hem in 1672 vergiffenis te schenken en Wilhelm Hendrick, Prins van Oranje Nassau gratie te vragen. Johan Boeckholt was inmiddels getrouwd en wilde in Grave zijn beroep van kistemaker weer uitoefenen. Op 26 april 1678, dus veertien jaar nadat Johan Adolph had doodgeslagen, schreef de Prins van Oranje een Pardonbrief. De Prins vrijwaarde Johan voor zijn daad en alle straffen die hem waren opgelegd. Verder verordonneerde de prins dat het proces tegen Johan gestopt moest worden en gelastte verder "een eeuwich swijgen ende silentium".
Enkele jaren later, in maart 1683 , verwierf de jonge Hendrick Hendrix uit Linden de gunst van de Prins van Oranje. Hendrick werd er van beschuldigd Willen Jansen van Lottum te hebben doodgeslagen. Ook Hendrick had de benen genomen. Mocht hij in de handen van justitie vallen, dan zou hij onthoofd worden, zo luidde het vonnis. Of Hendrick zichzelf tot de Prins richtte is niet duidelijk, maar laatstgenoemde was hem op 10 maart 1683 in ieder geval gunstig gezind. De prins van Oranje gelastte dat Hendrick Hendrix in eer en goede naam moest worden hersteld, dat de straf moest worden ingetrokken en dat hem de verbeurd verklaarde goederen worden teruggegeven.
Blootshoofds
Maar "voor niets gaat de zon op", dacht de Prins van Oranje klaarblijkelijk. Hendrick werd verplicht een door het Graafs Gerecht vastgesteld bedrag te betalen, aan de rentmeester der Domeinen, ten gunste van "ons". Met andere woorden: dat geld stak de prins in eigen zak. Hendrick moest verder met gevouwen handen, gebogen knieën en blootshoofds God en de Justitie om vergiffenis vragen, binnen vier maanden. Na die periode van vier maanden gelastte de Prins van Oranje, eveneens bij Johan Boeckholt, een eeuwig stilzwijgen over de zaak.
AENDE CAECKE GESTELT. (9de verslag)
GLOEIND ERBIJ VOOR DIEFSTAL PAARDEN EN KOE
Wat vandaag de betekenis van een auto voor de eigenaar is moet enkele eeuwen geleden vergeleken kunnen worden met de waarde van het paard. De "heilige koe" van nu vertoont sterke overeenkomsten met de betekenis van het paard in de Middeleeuwen. En wie in die dagen een paard stal was nog niet jarig.
Dat ondervond Dierick Janssen uit Haps in 1629. Op 17 november van dat jaar werd Diercik beschuldigd van diefstal van een roodkleurig merriepaard, gestolen van Jan Aben uit Rijkevoort en doorverkocht aan een zekere Henrick. Of deze Henrick ook de broer van Diercik Janssen is wordt niet duidelijk. Henrick Janssen blijkt het na de diefstal van het paard op een akkoordje te hebben gegooid met Jan Aben.
Dat hielp Dierick echter weinig, want hij bleek nog veel meer op z'n kerfstok te hebben, zoals inbraak in de Beugense molen, diefstal van een koe in Gennep en het achteroverdrukken van zeven bijenkorven in Zeeland.
Dierick Janssen stond slecht bekend onder de inwoners van Haps. Dergelijke wandaden moesten gestraft worden vond de Hooge Vierschaer. Op 8 december 1629 werd Dierick Janssen veroordeeld tot geseling "met seven roeden ende elcker roede met 4 slagen, ende oyck met een gloeyende ijser gebrandmerckt ". Als extra straf werd Dierick voor 25 jaar verbannen uit de stad Grave en het Land van Cuyk.
Brandmerken
Dat brandmerken gebeurde met een gloeiend ijzer waarin vaak de afbeelding van het stadswapen was aangebracht met soms daarbij de afkorting T.P.: Travaux forcés a perpétuité, oftewel geschandvlekt voor eeuwig. In dubbel opzicht. Niet alleen was het een pijnlijke bedoeling: eenmaal gebrandmerkt en verbannen werd de gestrafte in andere gebieden vaak als verschoppeling herkend en behandeld.
Roelof Derkx van Gulick ontliep in 1680 het brandijzer. Ook hij werd beticht van diefstal van paarden. Maar het verging Roelof aanzienlijk slechter dan Dierick Janssen een halve eeuw tevoren. Roelof bekende op 10 en 11 mei 1680 vijf paarden te hebben gestolen van verschillende eigenaren in het Veggels Broek. Na ruim anderhalve maand gebromd te hebben in de kerkers van het kasteel in Grave, werd Roelof Derkx van Gulick op 30 november 1680 veroordeeld tot de dood aan de galg. Na zijn dood moest het lijk daar aan een ijzeren ketting blijven hangen om andere af te schrikken.
Vier jaar later, in 1684, bleek dat Roelof nog een medeplichtige had, ene Peter van Heur. Hij bekende vlot nog een aantal andere paardendiefstallen. Deze van Heur had een ruim werkveld, want de diefstallen werden gepleegd in onder meer Boxmeer, Wijlre en Ubbergen, maar ook Veghel en zelfs Brussel. Hem was precies hetzelfde lot beschoren als Roelof Derkx van Gulick: ook Van Heur eindigde aan de galg.
Bejaarde
Ronduit schokkend is de onbarmhartigheid van de Hooge Vierschaer tegenover de 73-jarige Gravenaar Jacobus Aarts. Aarts had vlak voor Pinksteren in 1738 een koe gestolen. Hij ging met het beest aan de kuier richting Mill. Daar liep hij tegen de lamp en werd gevangen genomen. De bejaarde man werd veroordeeld tot geseling, brandmerking en levenslange verbanning. Daar bleef het niet bij. Jacobus Aarts was kennelijk een tikkeltje eigenwijs. Ofschoon hij op de dag van het vonnis over de Maas werd gebracht, was hij dezelfde avond al weer terug in het Land van Cuyk. Op wraak belust ging hij naar Mill, vastbesloten om zijn verraders te vinden." Indien ik wiste waar die woonden, zij zouden niet gerust op haar bedde slapen", dreigde Jacobus .
Eenmaal in Mill als banneling herkend trok Jacobus naar Zeeland. Daar gaf hij zich uit als neef van de in 's-Heerenberg gestorven Peter de Jager, in de hoop mee te delen in de erfenis. Met de boodschap "gij cont niet mede erven "werd Jacobus weggestuurd. Geschrokken van zoveel boosaardigheid veroordeelde de Hooge Vierschaer de agressieve bejaarde tot de galg.
AENDE CAECKE GESTELT. (10de verslag)
DE AMBTMAN TREKT JAARLIJKS 200 GULDEN WIJNGELD
Het strafrecht in Nederland is te mild. Een kreet die je tegenwoordig vaak hoort. Met meteen de opmerking er achteraan: "Het moet een stuk zwaarder. Ze moeten het maar eens flink voelen!"
Dat riekt naar heimwee naar de tijden van weleer. Tijden dat er zeer zware straffen werden uitgedeeld. Tijden waarin verdachten werden gemarteld om de waarheid prijs te geven. Tijden waarin het zwaard of de galg met verbluffend gemak werd gehanteerd voor het kleinste vergrijp.
"Aende caecke gestelt"is een lange wandeling door de de strafrechtspraak tussen 1588-1811 . Niet veraf, maar zeer dicht bij huis. In de stad Grave en het Land van Cuijk. We komen er allerlei lieden in tegen. De ambtman bijvoorbeeld. De openbare aanklager of wat tegenwoordig netjes de officier van justitie heet. Een belangrijk beroep. Wie er geld genoeg voor over had kon zich het ambt kopen. En wie eenmaal ambtman was kon een deel van de opgelegde boete opstrijken. Een soort provisie op het strafrecht dus. Het vaste loon was laag. "De ambtman trekt jaarlyks van de stad Grave tweehonderd guldens Wyngeld en honderdvijftig guldens correspondentiegeld."
Cuijksche Camer
We komen de Hooge Vierschaer tegen, de rechtbank die oordeelde en vonniste . Als rechtbank fungeerde meestal het kasteel Grave. De rechtszittingen werden gehouden in de Cuijksche Camer van het kasteel. Het Graafs kasteel werd in 1674 tijdens de belegering door de Staatse troepen vernietigd. Toch gingen de rechtszittingen door tot 12 juli 1681 op de binnenplaats. De vonnissen werden openbaar gemaakt "met geopende poorten in het publique of tusschen de beide bovenste poorten onder den blauewen hemel". Daarna hield de Hooge Vierschaer zitting in de schepenzaal van het Raadhuis in Grave. Nu fungeert die zaal als trouwzaal. Waar man en vrouw elkaar eeuwige trouw beloven stonden vroeger verdachten terecht.
Verdacht van diefstallen die we nu als kruimeldiefstal af zouden doen. Of van moord, doodslag, brandstichting of verkrachting. Mannen, jong en oud. Uit vrijwel elk dorp of negorij. Ootmoedig het hoofd buigend. Wetend dat volharden in het nee tegen de aanklacht zou leiden "tot scherper examinatie, om met de beste en bequaamste middelen van pijndinge te comen tot de waarheid van de feijten dye hem opgelecht worden off noch onder sich mach hebben"
Woorden die Jan Monnicx, ex militair , in1596 hoorde toen hij van diefstal en doodslag op een Aart Minten werd beschuldigd.
Maarten Keukens
Slechts een enkeling tartte het noodlot en stelde zich uitdagend op tegenover de rechtbank. Zoals Marten Keukens uit Heeswijk onder Cuijk. Hij vertikte het om in 1750 vanwege vechtpartijen voor de rechtbank te verschijnen. "De Heeren hebben zoo langh met mij gelaggen en nu lagh ik wat met de Heeren". Kleinerende woorden die hem een boete van vijfentwintig gulden opleverden.
Menigeen moest na zijn vonnis gedwongen de stad Grave én het Land van Cuijk de rug toekeren. Voor enkele jaren of levenslang. Zoals Hermen Claassen van Deventer uit Escharen die op 5 december 1719 veroordeeld werd wegens diefstallen. Hem werd levenslang de toegang de toegang tot de stad Grave en het Land van Cuijk ontzegd. Mocht hij terugkeren, dan wachtte hem de galg.
Ontelbaar zijn de voorbeelden van verdachten die hun straf ontliepen. Tientallen namen in de rekenschap dat hen de doodstraf wachtte de benen. Zoals Anneken van Bonten, Meichert Fredericx en zijn vrouw Maria Leenders, allen uit Grave. Zij werden verdacht van heling, maar waren onvindbaar voor de rechtbank.
AENDE CAECKE GESTELT. (11de en laatste verslag)
Met het verstrijken van de eeuwen groeide ook het besef dat een rechtvaardiger rechtspraak noodzakelijk was. Uit de vorige afleveringen van "Aende caecke gestelt" is al duidelijk geworden dat vonnissen vaak ongemeen hard en gruwelijk waren.
Talloos zijn de voorbeelden dat de beklaagde geseling of brandmerking moest ondergaan. Of levenslang van huis en haard, woonplaats en wijde omgeving verbannen werd. We hebben gezien hoe royaal met de doodstraf werd omgesprongen, met name in de periode 1650-1750. In totaal zijn van de Land van Cuykse rechtbankhistorie 52 doodvonnissen achterhaald. Precies de helft van dat aantal is voltrokken. Er stierven er 26 onder het zwaard, bijl, aan de galg of wurgpaal. De andere helft wist de straf te ontlopen en vluchtte naar veiliger oorden. Vandaag tot slot het verhaal van de 29 jarige korporaal Johannes Cosman en de 25 jarige soldaat Jean Baptiste Le Grand van het in de stad Grave gelegerde bataljon Jagers van kolonel Luck. Zij waren de laatsten aan wie in 1796 de doodstraf werd opgelegd.
Kluyt boter
De zaak tegen Cosman begint met de beschuldiging wegens te koop aanbieden van gestolen ijzerwerk. Maar Cosman was een heerschap met losse handjes. Dat blijkt wel uit de waslijst van beschuldigingen. Samen met een aantal andere soldaten pleegde hij in november 1795 een inbraak in het huis van koopman Hendrikus Gerritse in de Hamstraat. Aangespoord door een gouden tip overvielen Cosman en Le Grand op 31 december 1795 de schatrijke boer Daniel Gerrits in Nederasselt, waarbij de overvallers zich onherkenbaar hadden gemaakt met "smeer uijt den lantaarn welken sij bij sich hadden". Cosman en kornuiten gingen ervan door met een flinke smak geld , een leuke partij sieraden plus "eenige metworsten en een kluyt boter". Daar bleef het niet bij want ook de weduwe van der Valck in de korte Rogstraat werd geplunderd, net als kolenhandelaar Hermanus Gerrits uit de Oliestraat die zich onder meer beroofd zag van "vier bierglaasen met goudene randen en een kanarievogel in eene kooij".
Uit het vonnis tegen Johannes Cosman wordt duidelijk dat de Hooge Vierschaer niet over één nacht eis wilde gaan. Nadar twee neutrale rechtsgeleerde waren geraadpleegd werd Cosman "In naam des Volks van Bataafsch Brabant "veroordeeld tot dood door middel van het zwaard.
Aangezien Jean Baptiste Le Grand zich aan precies dezelfde misdrijven schuldig had gemaakt, kreeg hij dezelfde straf als Cosman. Een andere handlanger , Willem Vigneron werd levenslang verbannen uit de stad Grave en het Land van Cuyk.
Daarmee is de geschiedenis niet ten einde. Waar slechts in een enkel geval iets bekend is over de uitvoering van de doodstraf, is de voltrekking van het vonnis tegen Cosman en Le Grand uitvoerig beschreven.
Vier kaarsen
Op 25 mei 1796 zegde aanklager T. van de Middegaal Cosman de doodstraf aan en beval hem "den overigen tijd sijns leevens wel te besteden en sich te versoenen met den Opper Rechter van Hemel en Aarde"
Datzelfde werd in het Frans van Le Grand voorgelezen. Het duo werd onder bewaking van "vier dienders uyt 't Land van Cuyk beneffens 2 stadsdienders van de wagt" opgesloten in een kamer met groene gordijnen, verlicht door vier kaarsen . Op zaterdag 28 mei 1796 werd de straf voltrokken. Om oproer te voorkomen werden schavot en omgeving streng bewaakt en gingen de stadspoorten op slot. Om elf uur beklom Le Grand als eerste het schavot, werd geblinddoekt en stierf onder het zwaard.
Vervolgens stierf Cosman onder het zwaard van de scherprechter Johan Paul van Gorcum. Die werd vervolgens met een glas Mallaga-wijn bedankt voor prompte service en het bestrooien van het bebloede schavot met zand.