Merlet; Aanbesteding spits op het koor van de kerk in Mill 1733
AANBESTEDING TOT HET MAKEN VAN EEN NIEUWE SPITS OP HET KOOR VAN DE KERK TE MILL IN 1753
Zoals overal in het Land van Cuijk ging ook de parochiekerk van Mill in het jaar 1648 over in Protestante handen. De eerste predikant van Mill was Bernardus Bomhovius, gekomen in 1651 en overleden in of voor 1670. Het grootste gedeelte van de Millenaren bleef aanhanger van de Roomse religie, zodat het kon voorkomen dat de predikant alleen voor zijn gezinsleden en de Gereformeerde schoolmeester de dienst verzorgde.
Kerk en toren geraakte dan ook deerlijk in verval. Tekeningen van Jan de Beijer laten ons de deplorabele toestand van kerkschip en toren in het jaar 1743 zien, beroofd van dak, gewelven en spits. Het priesterkoor met aan de zuidzijde de sacristie was ruim voldoende voor de zeer kleine schare Protestantse gelovigen, en lijkt goed onderhouden te zijn. Een sierlijke dakruiter troont in de vorm van een kleine toren op het resterend gedeelte.
Toevallig troffen we bij het ordenen van het Millse dorpsarchief het bestek aan tot het doen maken van een spits op het koor van de kerk. Op 14 februari 1733 werd dit karwei aanbesteed door de schout Anthonij Verstraten en de schepenen of borgen Jan Dirx Hammen, Jan Peters Diependaal en Hendrick van der Linden.
Het werk werd gegund aan Peter Buxstegen voor een bedrag van 450 gulden en moest al op 1 juli 1733 klaar zijn. Buxstegen moest zelf voor het materiaal zorgen; alleen het hout werd voor hem aangevoerd, niet verder weg dan vier uur gaans aan deze kant van de Maas.
Alles moest goed eikenhout zijn, geen rode of witte olm en zonder kwasten of schadelijke spint, naar Graafse maat.
Het bestek omhelst een dertiental artikelen, waaruit we het voornaamste overnemen. Er moesten twee stevige trappen binnen van het koor uit naar boven het gewelf worden gemaakt, ieder lang 28 voet en breed 2 voet en een goede trapleuning, met een raam en luik aan de noordzijde van het dak.
Het geheel kwam te rusten op een post van 18 voet en 6 duim. Voor de spits zelf was vrij veel hout nodig, waarvan we noemen een makelaar van 22 voet en diverse balken, stijlen, zwaarden, krombielzen, kruisbanden, richels en slopen. Boven het gewelf moest aan de binnenzijde van het schip een raam worden gemaakt. Op het gewelf kwamen drie ribben, dik 5 duim, waar het horologie of uurwerk op moest rusten.
Verder moesten er komen een tafel voor de uurwijzer, (waarvan trouwens op de tekening van Jan de Beijer niets te zien is) en assen aan de klokken met hun toebehoren. In het spitsje moeten vrij kleine of bellen hebben gehangen, daar het onmogelijk is dat hierin grote torenklokken hebben gebeierd. Ook was er nogal wat lood nodig voor de goten en om de stijlen en het makelaar.
Het werk schijnt goed gevlot te hebben, daar Peter Buxstegen op 20augustus 1733 zijn dank betuigde aan de Millse regenten voor de ontvangst van de aannemerssom. Nog even kon de predikant Arnoldus Ardenne genieten van het geklep van de Millse klökskes, als hij
tenminste niet dwars werd gezeten door de lastige schoolmeester Johannes van Turenhout.
Streekarchivaris de heer H. Douma.
Bron: Dorpsarchief Mill
Literatuur: A. Claassens, 650 jaar parochie Mill, 1976
Guido de Werd-Jan de Beijer, tekeningen van Emmerik tot Roermond, 1980 (afb. 114-115)