Communicatie en PR
Met ingang van deze maand( juli 2022) zal Stichting Myllesheem elke 4 weken een column in de Neije Krant plaatsen om de lezers te informeren over de historie van Mill. "Myllesheem vertelt" gaat over interessante wetenswaardigheden uit het toen en nu en koppelt het verleden aan het heden. Na publicatie in de Neije Krant wordt het na ruim een week tevens gepubliceerd op de website van Myllesheem en opgeslagen in ons archief
De eerste column zal in de Neije Krant van 22 juli 2022 verschijnen en draagt als titel De Kleine Prins. Het verhaal handelt over het woonhuis dat voorheen stond op het perceel Oranjeboomstraat waar nu nieuwe appartementen gebouwd worden.
Myllesheem wenst u veel leesplezier over al het moois wat Mill te bieden heeft, toen en nu!
Heemkundekring Myllesheem.
Columnist: Marja Verheijen.
De werkgroep Communicatie en PR.
Myllesheem vertelt - DE KLEINE PRINS .

foto van de kleine Prins. De opnamedatum van deze foto is onbekend.
Het kan u niet ontgaan zijn: er wordt volop gebouwd in het centrum van Mill. De toegangspoort tot het bescheiden winkelcentrum van Mill, De Oranjeboomstraat, is voor het vlot verlopen van de bouwwerkzaamheden zelfs afgesloten Op de driehoek tussen de Oranjeboomstraat en de Hoogstraat verrijst een appartementencomplex, dat zich verder uitbreidt naar de overzijde van de straat op het perceel, waar voorheen gemeenschapshuis Mariënweerd en de bibliotheek gevestigd waren.
Iedereen heeft over de nieuwbouw wel een mening: de ene vindt het te hoog de ander vindt het te dicht op de weg staan en een enkeling vindt beiden. Hoe dan ook: de gebogen voorgevel van het complex lijkt iedereen met open armen te verwelkomen en dat geeft toch een goed gevoel.
Het appartementencomplex heeft nog geen naam en Myllesheem zou "De Kleine Prins" zeer toepasselijk vinden. Dit in navolging van "De Groote Prins" de appartementen gelegen tussen de Hoogveldseweg en de Molenstraat.
Op deze percelen stonden namelijk voorheen 2 woonhuizen. De Groote Prins en De Kleine Prins genaamd. In 1851 kwamen beide panden na het overlijden van haar man Johannes Wilhelmus van Erp in handen van mevrouw Hermina van Hout. In 1875 gaven haar erfgenamen aan notariskantoor Kerstens de opdracht om beide huizen en omliggende gronden en opstallen openbaar te verkopen. Een krantenbericht zegt het volgende: Twee huizen met erven, schuur en tuin, genaamd de Groote en de Kleine Prins, beide gelegen nabij de Kerk te Mill , met bouw en weidland , dennebosch en heide. De Groote Prins is om zijn gunstige inrichting en ligging bijzonder geschikt tot uitoefening van winkel, herberg of enig ander bedrijf.
Grad van Hout, de vader van de oprichter van het latere bedrijf Van Hout, kocht beide panden. De Groote Prins werd door Grad omgebouwd tot een klompenmakerij . In 1863 werd De Kleine Prins verkocht aan herbergier Giezen , maar werd bewoond door Tinus van Kempen en het huis bleef als een kleine boerderij in gebruik. Zijn bijnaam was de Brandse Tinus, omdat hij bij brand met paard en wagen de brandspuit moest ophalen uit de opslag, die op de plek stond, waar nu de rotonde bij de Groote Prins is.
In 1961 verrijst er op de plek van De Kleine Prins een autogarage en het taxiverhuurbedrijf van Joep Theunissen. Vanaf 1972 zet Theo Reijnen uit Grave het garagebedrijf voort, waarna Herman Vlaar het in 1986 overneemt. Alle drie de eigenaars woonden boven het het bedrijf en na het beëindigen ervan in 2008 blijft de begane grond leegstaan en wordt de eerste etage verhuurd als appartement.
In het kader van het centrumplan werd het pand gesloopt en werd het perceel een parkeerplaats of incidenteel gebruikt, bijvoorbeeld voor de noodunits van de Rabobank en danstent tijdens de kermis. Jongeren van Yahoo (dagbesteding voor jeugd met een beperking) hebben de lelijke achtergebleven tuinmuur verfraaid met kunstig schilderwerk. Eindelijk is er na al die tijd besloten tot een definitieve bestemming en aan het eind van dit jaar ( 2022) zullen de eerste bewoners hun nieuwe onderkomen betrekken. Hopelijk zullen zij er met veel plezier wonen en er zich prinsheerlijk voelen. Sommigen van hen kunnen vanaf het balkon aan de voorgevel zich als een prins wanen tijdens de balkonscene en de inwoners van Mill toewuiven. En laten we hopen, dat ze deze column lezen en de rijke historie van hun nieuwe woonplek nog kunnen voelen. Myllesheem zal zeker pleiten voor "De Kleine Prins " als nieuwe straatnaam om zo het verleden in het heden te laten voortleven. Dit tot eerbetoon van dit mooie stukje cultureel erfgoed.
Heeft u nog verhalen over dit onderwerp , bent u een nazaat van één van de genoemde families of personen, bezit u nog foto's of documenten, dan hoort "Myllesheem vertelt" dat graag .
Info adres Myllesheem: info@myllesheem.nl
columnist Marja Verheijen
bron Myllesheem
werkgroep PR en Communicatie

Myllesheem vertelt "DE WIITE MOORS".

Hotel-Restaurant en Stalhouderij Jan Giesen anno 1930.
Elke stad of elk dorp heeft er wel eentje of zelfs meerdere: dat oude vervallen pand, dat door jarenlange leegstand zonder de liefdevolle verzorging van een bewoner of gebruiker probeert overeind te blijven. Vaak omheind met bouwhekken om het gebouw toch nog enige bescherming te bieden tegen vandalen. Al zijn aanzien van voorheen door de tand des tijds verloren en een bron van ergernis van omwonenden. Ook Mill heeft helaas enkele van dit soort overblijfselen van weleer, waaronder De Witte Moors. Het pand aan de Stationsstraat 40 biedt al lange tijd een troosteloze aanblik en wacht op het einde van zijn laatste levensfase. Het dak is na aantreffen van asbest gedeeltelijk gesloopt en de oude dakspanten proberen het eens zo statige gebouw nog bij elkaar te houden.
In 1880 werd het pand in opdracht van Jan Giesen gebouwd als stalhouderij voor de paard-en-wagens en als logement voor de reizigers, die op doorreis waren met de op 15 juli 1873 geopende spoorlijn van de NBDS, de Noord Brabantsch Duitsche Spoorweg Maatschappij.
Dit traject was een onderdeel van de belangrijke Oost-Westverbinding tussen Londen, Berlijn en Sint Petersburg. Dat klinkt toch heel deftig voor een plattelandsdorpje als Mill. Na 1950 werd dit zogenaamd Duits Lijntje niet meer voor personenvervoer gebruikt en vond er alleen nog transport van goederen plaats. In 1973 , na precies 100 jaar, kwam de spoorwegverbinding te vervallen en werd het een fiets en wandelpad.
Van 1880 tot 1925 was Jan Giesen de eigenaar van de Witte Moors en na zijn overlijden nam zijn zoon Sjef tot 1940 het etablissement over, waarna voor slechts 2 jaar diens zus Marie de uitbaatster van Hotel Giesen was. Vanaf 1942 nam haar zus Trees de zaken waar. zij was gehuwd met Sjang Moors uit Geleen en de naam Hotel Moors was geboren, de naam waaronder het nu nog steeds in de volksmond bekend staat, althans bij de iets oudere Millenaren.
Sjang Moors overleed in 1960 en toen Trees in 1961 een herseninfarct kreeg, was hun zoon René de opvolger. Hij verbleef echter met veel plezier in Australië, maar verruilde dit machtig land tot het dorpje Mill. Al snel werd het bedrijf, dat inmiddels een hotel, café en een restaurant herbergde, De Witte Moors genoemd vanwege de witte haardos van René.
Na zo'n lange geschiedenis zijn er natuurlijk ook een paar leuke anekdotes te vertellen. Zo had tandarts Remmen uit Wanroij in de jaren 60 op het podium in de zaal op woensdagmiddag spreekuur omdat Mill geen eigen tandarts had. En met de Millse kermis had René voor vermaak en vertier een groot Belgisch orgel besteld. Dit reusachtige geval paste echter niet door de deur en de enige oplossing was het wegzagen van het bovenlicht van de deur.
Veel verenigingen en clubs hadden Hotel Moors als vaste thuishonk voor hun bijeenkomsten en vergaderingen, zoals de Schietvereniging opgericht in 1965, de Wieler Club Mill buurtvereniging De Spoorkanters en natuurlijk de Duivenvereniging omdat René zelf ook duivenmelker was. Enkele van deze organisaties maakten veelvuldig gebruik van het clubhuis, dat speciaal op het terrein was opgericht.
Op 1 maart 1992 overlijdt de ongehuwde René Moors en daarmee stopt na 112 jaar het familiebedrijf. Geert Swartjes neemt het pand over en tot 2009 is Café Geert een begrip in Mill. Daarna breekt een onzekere periode aan met diverse opeenvolgende huurders en een ontmanteling van een hennepkwekerij in 2015. Het perceel en de bebouwing is inmiddels in handen geweest van diverse eigenaars, maar tot op heden is nog geen van de plannen daadwerkelijk gerealiseerd.
Dit alles heeft duidelijk zijn sporen achtergelaten, de gratie van weleer is niet meer, het verval heeft de overhand genomen en nog steeds is niet algemeen bekend welke fase het een zo monumentale pand nu zal ingaan. Laten we hopen, dat het snel in ere hersteld wordt in welke vorm dan ook en dat nieuwe bewoners of gebruikers net zo kleurrijk zullen zijn als gasten van toen en dat zij weer kleur mogen geven aan De Witte Moors!
Heeft u nog foto's of andere aandenken aan Hotel Moors, bent of kent u de genoemde families of heeft u nog een leuke anekdote dan hoort "Myllesheem vertelt" dat graag. U kunt mailen aan info@myllesheem.nl. Neem ook eens een kijkje op de site www.myllesheem.nl voor meer documentatiemateriaal omtrent De Witte Moors en eerdere columns van "Myllesheem vertelt"
Columnist Marja Verheijen.
Heemkundekring Myllesheem.
Werkgroep Communicatie PR.

Myllesheem vertelt " MARIËNWEERD . "
Gebouw Mariënweerd rond 1960.
Dat elk dorp of stad zijn eigen typische aanzicht heeft, is sterk afhankelijk van onder andere de geografische ligging, de economische status en de historische achtergrond. Deze factoren bepalen namelijk de bebouwing en de verdere infrastructuur van een dorpskern of een stadscentrum. Dat men vroeger veelal boerderijen in Mill aantrof en weinig statige herenhuizen en dat dit in bijvoorbeeld Nijmegen net andersom was, mag duidelijk zijn. Toch stond er in Mill ook een aantal monumentale panden. Men kan zich afvragen waarom de ene gemeente het wel gelukt is om deze getuigenissen van het verleden levend te houden en er een andere bestemming aan te geven en waarom in de andere gemeente er een beleid werd gevoerd, waardoor veel cultureel erfgoed ten prooi is gevallen aan de sloopkogel. Dit laatste gold ook voor het voormalig gemeenschapshuis Mariënweerd en zodoende verdient dit gebouw een plek in de reeks "Myllesheem vertelt".
In 1120 sticht de heilige Norbertus van Gennep, geboren in Xanten in Duitsland, de orde van de Norbertijnen, ook wel Witheren genoemd vanwege hun witte habijt. Norbertus stichtte in diverse Nederlandse en Belgische plaatsen een abdij, waaronder De abdij Mariënweerd in Beesd. Mylle(Mill) en Halle(Langenboom) waren dependances van deze abdij en de invloed van de kloosterorde was groot op de geschiedenis van ons dorp en in het bijzonder op de parochie. Zo behoorde Kapel Maria ten Hove toe aan abdij Mariënweerd.
Het pand dat later gemeenschaapshuis Mariënweerd werd, is in 1890 als gebouw met één bouwlaag gerealiseerd door boterkoopman, grossier en later steenfabrikant Jan van Lieshout. Jan van Lieshout hield zich bezig met het brouwen van bier en had voor het bewaren van het gerstnat een ijskelder gebouwd in de tuin. Deze is nog steeds zichtbaar in het plantsoen van het notariskantoor, waar bij de grote Amerikaanse eik de grond enigszins opgestuwd is. Er bestaat bij de gemeente het plan om deze koelkelder in 2023 te restaureren als de bouw van het nabij gelegen appartementencomplex voltooid is.
Na Jan van Lieshout volgden nog diverse bewoners, zoals notaris Kersten, in 1903 schoolhoofd Johan van Hoof en in 1908 grossier Reinier Verbruggen. In 1913 kocht dokter Arntz het pand, bouwde eden verdieping erop en nam het in gebruik als dokterspraktijk met woning en rijtuigstalling. Dokter Noordzij was de volgende bewoner en na hem huisvestte in 1952 dokter Gunneweg zich in het huis. Na zijn vertrek naar de Stationsstraat kocht de gemeente het pand om er een gemeenschapshuis te realiseren. Pastoor Maas was samen met De heer Antoon van Hout de grote initiator. Met financiële steun werd in 1960 het pand grondig verbouwd en werd het door minister Marga Klompë geopend. Toen kreeg het gemeenschapshuis de naam Mariënweerd, ontleend aan de abdij in Beesd.
Gemeenschapshuis Mariënweerd en de openbare bibliotheek ernaast werden in 2012 gesloopt . Gedurende 10 jaar heeft het terrein braak gelegen en nu bevindt het in aanbouw zijnde appartementencomplex zich in de afrondende bouwfase.
Gemeenschapshuis Mariënweerd was een plaats waar mensen elkaar ontmoetten en zodoende een grote rol speelde in de sociale structuren binnen Mill. Het was toen al een multifunctioneel centrum voor diverse doeleinde: dansschool, de missienaaikring, raadsvergaderingen, muziekschool, peuterspeelzaal en het kantoor van opbouwwerker Frans Keurentjes. Ook zijn er in de jaren rond 1967 één of meerdere klassen van de lagere meisjesschool gehuisvest geweest, die bij goed weer les kregen op het grote balkon en hun speelkwartier doorbrachten in de tuin. Beheerders van het buurthuis waren onder andere Jimmy Mulders, Tien Raaymakers, Theo Thoonen en Lies Bens, bij wie de koffie altijd klaar stond.
Het nieuwe appartementencomplex zal de naam Woonhof gaan dragen. Daar deze naam niets zegt over de bewogen geschiedenis van het terrein en deze algemene term in elk ander dorp toegepast zou kunnen worden, beijvert Stichting Myllesheem zich ervoor om dit complex Mariënhof te noemen. Op deze manier zal het verleden voortleven, want met de sloop van gemeenschapshuis Mariënweerd is een mooi monument heen gegaan. Een schrijnend voorbeeld van beleid, dat andere prioriteiten stelt dan het behouden van ons erfgoed. Als schrale troost zal de ijskelder in ere hersteld worden en is dit ondergronds bouwwerk nog het enige zichtbare overblijfsel van Mariënweerd, nou ja..zichtbaar.
Heeft u nog foto's of andere aandenken aan Mariënweerd of heeft u de genoemde persoenen gekend dan hoort "Myllesheem vertelt "dat graag. U kunt mailen aan info@myllesheem.nl Neem ook eens een kijkje op de site;
www.myllesheem.nl voor meer documentatiemateriaal omtrent Mariënweerd en columns van "Myllesheem vertelt".
Draagt u Myllesheem een warm hart toe en wilt u de geschiedenis van Mill voortleven stem dan op Myllesheem op www.rabobank.nl/clubsupport. Wij zijn heel blij met uw stem!.

Columnist Marga Verheijen
Heemkundekring Myllesheem
Werkgroep Communicatie en PR.

Myllesheem vertelt : HET ZUSTERKLOOSTER ST.JOZEF
>In het in 1989 gesloten Verdrag voor de Rechten van het Kind staat in artikel 28, dat alle kinderen ter wereld ongeacht ras, geslacht en geloof recht hebben op goed onderwijs. Dat dit wezenlijke recht in vele delen van de wereld nog steeds geschonden wordt, is niets nieuws.
Gelukkig was aan het eind van de 19e eeuw de situatie qua onderwijs in Mill er beter aan toe. Notaris August Ambrosius Verstraaten en zijn vrouw besloten zich in te zetten voor het opstarten van een klooster, waar katholiek onderwijs gegeven zou gaan worden aan de meisjes in Mill, hetgeen voor die tijd nog niet het geval was. Wel gaf het echtpaar al privé in hun huis aan enkele meisjes onderwijs. Pastoor Michiels was een groot voorstander van het plan en ook de bisschop van 's-Hertogenbosch Monseigneur Zwijsen gaf zijn goedkeuring.
De zoon van de notaris, Joseph Antonie Wilhelmus Verstraaten, deed op 29 december 1843 zijn intrede in het klooster van de Trappisten te Achel en hij werd op 17 april 1876 tot priester gewijd. Derhalve deed hij afstand van de erfenis, het ouderlijk huis en belendende grond.
Begin 1871 schonken notaris August Ambrosius Verstraaten en zijn echtgenote hun notarishuis met tuin en aangrenzend land aan de Zuster Franciscanessen in Oirschot. Pastoor Michiels, burgemeester Verstraaten ( neef van de notaris) en notaris Verstraaten zelf gingen naar het Franciscanessenklooster Nazareth in Gemert om het initiatief voor onderwijs aan meisjes in Mill te bespreken. De zusters reageerden erg enthousiast en zij wilden zich met liefde wijden aan het geven van onderwijs aan de Millse meisjes.
Het grote notarishuis bleek zeer geschikt volgens de zusters, maar er moest wel eerst een plek om te bidden gerealiseerd worden. Op 17 april 1871 begonnen twee zusters Franciscanessen uit Gemert een lagere school voor meisjes in 2 grote kamers van het herenhuis, waar zij onderwijs gaven in christelijke "lering" lezen, schrijven, rekenen, taal en "het vrouwelijk handwerken". Enkele weken later werd er nog een Zondagsschool geopend. Al snel breidde de school zich uit tot 16 zusters en omdat er geen geld vrijgemaakt kon worden om onderwijzers te betalen, was het Millse onderwijs afhankelijk van de liefdadigheid van de geestelijkheid. Er bestond in die tijd nog geen leerplicht en de kinderen bezochten vooral in de winter de school, omdat er in de zomer meegeholpen moest worden op de boerderij of met het oogsten van het land.
Pastoor Michiels was inmiddels overleden en in 1904 sprak zijn opvolger Pastoor Laffertée een vurige wens uit, namelijk het oprichten van een tehuis voor ouderen, het zogenaamde St. Jozefhuis. Zodoende namen de zusters ook de zorg voor de Millse bejaarden op zich.
Er werd ook nog een bewaarschool aan het bestaande pand gebouwd en in 1903 werd er een lagere meisjesschool met 6 lokalen gerealiseerd. In 1939 was de bouw van de kleuterschool klaar, waar de bovenverdieping een naaischool en tevens de huishoudschool waren gevestigd.
.jpg)
Nelly, Annie-Marie en Willy Sweens voor het schoolgebouw anno 1938.
Het klooster is tot 1964 voor de zorg van bejaarden en als meisjesschool in gebruik geweest. Menig inwoonster van Mill heeft er lager onderwijs genoten. De zusters verhuisden naar het nieuwe bejaarden huis Paus Johanneshove, waar zij tot 1986 nog hun leven hebben gewijd aan de bejaardenzorg.
Het pand heeft nog een aantal jaren gediend als tijdelijke woonruimte voor noodgevallen en in 1867 werd het hele complex gesloopt. Op deze plek in het centrum van Mill staan nu de Albert Heijn en het appartementencomplex aan de Markt met daaronder onder andere Jan Linders en boerderijwinkel Verdaasdonk. Het toeval wil, dat tijdens het schrijven van een stuk over het onderwijs in Mill, bekend werd gemaakt, dat het Merletcollege in Mill binnen enkele jaren opgeheven zal worden. Begonnen we dit verhaal met een bericht over de verrijking van het Millse onderwijs, we zullen het moeten sluiten met tegenovergesteld nieuws. De Millse jeugd zal in de toekomst elders hun schoolloopbaan moeten voortzetten, in Uden, Grave Cuijk of Boxmeer.
Heeft u nog foto's of andere aandenken aan het nonnenklooster/meisjesschool of heeft u de genoemde personen gekend dan hoort "Myllesheem vertelt" dat graag. U kunt mailen aan info@myllesheem.nl
Neem ook eens een kijkje op de site www.Myllesheem.nl voor meer documentatiemateriaal omtrent het nonnenklooster en de oude meisjesschool en meerder columns "Myllesheem vertelt"

Columnist Marga Verheijen
Heemkundekring Myllesheem
Werkgroep Communicatie en PR.

Myllesheem vertelt ; HET LEEGPOMPEN VAN DE WIEL
Zo nu en dan zien we het nog wel eens. Jeugd die met een lang touw met een haak of een sterke magneet eraan uit het Defensiekanaal van alles probeert op te vissen, wat een ander argeloos daarin gedumpt heeft. Meestal bestaat de buit uit één of meerdere oude roestige fietsen . Altijd al heeft de donkere en duistere wereld onder water de nieuwsgierigheid van de mens aangewakkerd.
Zo ook in 1927, toen een aantal op sensatie beluste mannen waaronder de heren H.W. van Hout, Verstraaten en Anderegg, het plan hadden opgevat om de wiel aan het noordeide van de Achterdijk leeg te pompen. Een wiel is een water, dat na een dijkdoorbraak is ontstaan, niet groot, maar door de kracht van het doorbrekende water wel heel diep.
De jonge mannen noemden zich speciaal voor deze gelegenheid "Wielbodem Kijkvereniging Gezelligheid "en zij wilden de wiel nader gaan onderzoeken. Deze wiel had ongeveer een doorsnede van 70 meter en was omgeven door riet en houtgewas. De waterplas was een overblijfsel van de overstromingen als gevolg van een dijkdoorbraak van de Beerse Overlaat. Dit is een waterbouwkundige constructie om hoogwater te regulieren, waarbij men een gebied laat vol stromen om zo de nabij gelegen steden en dorpen aan de overkant van de Maas ( Nijmegen en omstreken) te beschermen. De diepte van deze wiel was onbekend maar volgens oude overleveringen hielden er zich grote vissen schuil, alsmede ander ongedierte van reusachtig formaat. Niemand waagde het om daar een rustig visstekje in te richten, want de kans was groot, dat je met hengel en al door de monstervissen de diepte werd ingesleurd. Toch waren er onverschrokken jongelui, die het riskeerden om ter afkoeling in de wiel te zwemmen. Er werd een plan gesmeed om de bodem van de wiel eens nader te gaan inspecteren. De firma van Hout stelde het pompmateriaal ter beschikking en Grad van Geffen, die bij dat bedrijf als monteur en chauffeur werkzaam was, zou de pomp bedienen. De Princepeel leverde de lier voor de stoomploeg. Piet Verstappen reed met zijn busje af en aan voor het vervoer van al het benodigde materiaal. Dit transport vond plaats vanaf de Omnibushalte gelegen bij Café Schraven van Sjef Schraven. Deze kroeg had de bijnaam "Den Blauwe" en kennen wij nu als "Het Lagerhuis."
De speciaal voor dit evenement in leven geroepen vereniging gaf zoveel mogelijk ruchtbaarheid aan hun plannen. Het moest een heel spektakel worden zoals Mill nog nooit gekend had. De belangstelling van de bevolking werd gewekt door het verspreiden van aanplakbiljetten en voor vertier en plezier zou er een kermis aan verbonden worden. Er was voor elke leeftijd wat wils, van een poppenkast tot aan een behendigheidswedstrijd voor motorijders. Er werd zoveel tamtam gemaakt over het hele gebeuren dat de pastoors in de regio hun volgelingen waarschuwden voor dit wilde plan. Op die manier maakten ze echter nog meer reclame voor het festijn, waarvoor een kwartje entree werd gevraagd.
Toen op een zondag in juli van het jaar 1927 na de vele voorbereidingen eindelijk de pompen in werking werden gezet steeg de spanning ten top. Om deze nog eens extra te verhogen, moest de machinist doen alsof de pomp haperde en het hele schouwspel stil zou komen te vallen. Maar de pompen werkten gestaag door, het waterpeil daalde zienderogen en onder het genot van drank en spijs kwam de bodem steeds meer in zicht. Het resultaat was echter slecht een oude roestige fiets(dus toen ook al), een oud reuzenrad, heel veel modder en enkele kleine visjes. Maar de vaten waren leeg de beurzen licht en wat had men een lol.
Niks geen monster of ander groot angstaanjagend beest!
.jpg)
HET LEEGPOMPEN VAN DE WIEL 1927
Een week later werd in de plaatselijke krant verslag gedaan van het hele tafereel met bijgaand gedicht . Jaren later namelijk in 1958 werd carnavalsvereniging De Wielwaaiers opgericht, die hun naam hebben ontleend aan deze wiel. En elk jaar gingen ook daar "de vaten leeg en de beurzen licht".

Columnist Marga Verheijen
Heemkundekring Myllesheem
Werkgroep Communicatie en PR.

Myllesheem vertelt: VLIEGDEMONSTRATIE OP DE MILLSE HEIDE.

Vliegtuig van het merk Farman Biplan type MF
Inwoners van Mill en omgeving zijn gewend, dat er bijna dagelijks wel één of meerdere F16's of een F35 komt overvliegen. Je raakt er nooit echt gewend aan, want de meesten ergeren zich aan de geluidsoverlast, die straaljagers veroorzaken. Dat dit er ook nog eens in de jaren 80 de oorzaak van was, dat er in Mill een bouwstop werd afgekondigd, verhoogde de irritatie alleen maar.
Toch is er een tijd geweest , dat men met veel genoegen een vliegtuig in het luchtruim boven Mill welkom heette.
We schrijven het jaar 1911, toen de luchtvaart nog in de kinderschoenen stond. In dat jaar werd er met als startpunt Parijs in 9 etappes een Europeesche Rondvlucht (Circuit Européen d' Aviation) georganiseerd. Het 3e traject bestond uit een vlucht van Luik naar Soesterberg met een verplichte landing in Venlo, waarvan de route in één rechte lijn liep over onder andere Horst, Venray, Sint Anthonis, Sint Hubert en Grave. Met grote witte kuizen werd de te vliegen afstand op de grond gemarkeerd. Vele duizenden toeschouwers volgden het spektakel, maar door slecht weer kon er pas de volgende ochtend verder gevlogen worden. Dit bleek echter niet het grootste probleem te zijn, want die volgende dag stortte er in Mill een vliegtuig neer, tenminste volgend de berichtgeving. Gelukkig viel het mee. De vliegenier, Marinus van Meel uit Rotterdam, moest met zijn Farman wegens motorpech een noodlanding maken op de Millse heide, aan het einde van de Arendstraat nu. Hierbij waren het onderstel en de schroef dermate beschadigd, dat reparatie nodig was. Snel werd er een comité gevormd, bestaande uit de heren van Hout, de burgemeester en andere notabelen, die van de nood een deugd wilden maken. Met Marinus en zijn passagier Maurice Benselin uit Verviers in België werd middels een notariële akte vastgelegd, dat zij demonstratievluchten zouden organiseren boven Mill en dat Millenaren hen als passagiers op hun vlucht zouden vergezellen.
Drommen mensen verzamelden zich hiervoor in de Stationsstraat en de menigte wachtte vol spanning op de grote gebeurtenis, terwijl zij genoten van de muziek van de fanfare uit Sint Hubert. Onder groot gejuich begon het vliegtuigje aan zijn eerste ronde over Mill en Langenboom, maar bij de landing van de tweede vlucht ging het mis en was de schade groot. Dit belette het comité en de aviateur echter niet om na reparatie het op 9 en 10 juli 1911 nog grootser aan te pakken.


Na de zoveelste reparatie vertrok Marinus op zondag 16 juli naar Tiel. Tijdens zijn spannende belevenis in Mill verbleef hij in een hotel in Grave en als dank voor bewezen diensten gaf hij de houten propeller aan de Graafse arts A.J.M. Kanters cadeau, waarna in 1976 diens familie dit enige tastbare bewijs van het avontuur schonk aan het Luchtvaartmuseum te Soesterberg.

overzichtskaart van de vliegdemonstratie (zie het rode kruis).
Het is hoogst onwaarschijnlijk, dat er over tientallen jaren een onderdeel van een F16 bij een inwoner van Mill aan de muur zal hangen ter herinnering aan het oorverdovende lawaai, waardoor menigeen regelmatig een praatje buiten moet stoppen, net dat stukje van een liedje op de radio mist of gestoord wordt bij het lezen van "Myllesheem vertelt" in de Neije Krant.
Bron: Dhr. P. Schoonhoven, de Graafse Courant en het Boxmeers Weekblad met dank aan P.J. Hagen.
Columnist Marga Verheijen
Heemkundekring Myllesheem
Werkgroep Communicatie en PR.

ZEDENVERWILDERING IN MILL
Mill in de landelijke belangstelling in 1936.
Dit verhaal gaat over zedenverwildering in Mill in de vorige eeuw. Dat moet wat geweest zijn, die zedenverwildering, en dan ook nog die feiten over Mill uitgebreid vermeld in de landelijke pers. Maar her is alweer bijna 90 jaar geleden dat dit zich afspeelde. Maar de term zedenverwildering was wel een beladen woord in die tijd. Waar had dit betrekking op? Denk niet verkeerd over Mill in die tijd, want het sloeg op: Dansen.
In november 1936 werd er ook in Mill al gedanst maar dat werd zeer argwanend bekeken door de ouderen, de kerk en met name de plaatselijke overheid.
En die opwinding kwam omdat er er in Mill een min of meer besloten dansgelegenheid scheen te zijn met de schone naam Victoria-club en daar ging het volgens ouderen er niet altijd erg netjes aan toe. Om dat "kwaad" de kop in te drukken werden er door de vroede vaderen maatregelen getroffen. Helaas voor hen zonder direct resultaat. Dit zou allemaal niet zo bijzonder geweest zijn, ware het niet, dat een landelijk dagblad zich met de zaak ging bemoeien en toen was het hek van de dam.
De onenigheid tussen Het Algemeen Handelsblad en het gemeentebestuur.
Deze krant had lucht gekregen van deze zaak en zag er wel brood in om hierover iets te schrijven. Op vrijdag 13 november 1936 verscheen er in dit blad van een speciale correspondent onder de kop: "Mill heeft wereldstad-allures" een artikel over Mill in het algemeen en de danskwestie in het bijzonder. Het was een badinerend artikel maar in hun opwinding zag men dat in Mill helaas over het hoofd.
Wat stond er nou eigenlijk in dit artikel.
De correspondent begint met te stellen dat de techniek niet aan het platteland voorbij gaat en ook de autobus komt die met een snelle vaart van het dorp naar de stad ijlt. En in de stad wachten de verlokkingen van bioscoop, cabaret of café met muziek. De oudere mensen doen daar weliswaar niet aan mee maar in de jongeren is een nieuwe geest gevaren.
Was het bovenstaande nog niet schokkend genoeg het gaf wel een idee van de geest van het artikel. De schrijver gaat daarna in op de danskwestie en het dorp Mill.
De manier waarop het verhaal beschreven was schoot bij het gemeentebestuur van Mill in het verkeerde keelgat. Mill ligt volgens deze correspondent in Noord Brabant ten oosten van het oude vestingstadje Grave en men kan de belangrijkheid van deze plaats afmeten aan het feit, dat er nog mensen wonen die nimmer in een spoortrein gezeten hebben. Zo ook vindt men er in de Dorpsstraat (huidige Schoolstraat) een wegwijzer, dat Boxmeer 2 uur gaans en Grave anderhalf uur gaans is. De schrijver van het artikel constateert dat de vooruitgang in Mill nog niet zo snel is gegaan aangezien men nog niet begrijpt, dat een automobilist of wielrijder sneller is dan een voetganger. Maar goed, er was vooruitgang, want in Mill was al wel elektrisch licht en sommige dachten al schuchter over waterleiding. Toch op één punt was de vooruitgang duidelijk merkbaar en dit tot ongenoegen van de ouderen maar tot vreugde van de jongelui in het gehele land van Cuijk. Want 's avonds zag men langs de landwegen de dwalende lichtjes van tientallen wielrijders, die zich naar Mill spoeden.
En in het dorpje verneemt men een roezemoezig gerucht, waarboven uit de schelle maar niet bepaald muzikale geluiden van een pierement nadrukkelijk opstijgen.
De Victoria-club.
Op dat geluid kwamen nu de jongelui af want dit pierement stond in een dansgelegenheid met de schone naam Victoria-club. Daar werd men na het betalen van een kwartje toegelaten om te gaan dansen op de tonen van het pierement. Van zwierig dansen was volgens de correspondent echter geen sprake, want daar was de ruimte niet op berekend. Het was een soort deinen, in dichte wolken tabaksrook en de lucht van bier, onder het meebrullen van de populaire dansliedjes. Volgens de schrijver was het meer een massale lichaamsoefening, men deed er goed aan om stevige klompen aan te trekken in plaats van bottines ( handgemaakte damesschoenen) om gekneusde voeten te vermijden. En dat, vervolgt hij, konden de wijze mannen die het vroedschap van Mill vormen, niet tolereren.
De gemeenteraad van Mill heeft zich uren gebogen over de gemeentelijke verordeningen en wettelijke bepalingen om aan het verderf een eind te maken.
De veldwachter werd ontboden en er werd een plan de campagne ontworpen. De veldwachter begaf zich op oorlogspad en verkende, zich steeds goed verborgen houdende, de dansgelegenheid, haalde versterking en deed een inval in de Victoria-club. Daar troffen zij enige honderden jongelui aan, er werden vragen gesteld en ja, er werden onnozele jongeren gehoord die met sidderende stem hadden verklaard, dat zij van een besloten club nimmer gehoord hadden en slechts een kwartje hadden betaald om binnen te komen. Hier was dus het bewijs geleverd dat het geen besloten club was en de veldwachter gelaste sluiting. En om helemaal zeker te zijn verzegelde hij het orgel.
Tot verbazing van velen werd de club enige dagen later in een gelegenheid in Mill weer geopend. De bezoekers, meer dan voorheen, stroomden weer toe en ontvingen kaartjes, waarop duidelijk stond aangegeven , dat zij lid waren van een besloten club á raison van een kwartje contributie en met de bepaling, dat iedere verzuimde dansles tot een boete van één cent leidde. De veldwachter stond perplex, maar zijn woede kende geen grenzen, toen hij het welbekende geluid van het verzegelde orgel boven alles uit hoorde. Hij kon slechts constateren , dat het zegel onbeschadigd was, het orgel was gewoon verplaatst.
De correspondent van het Algemeen Handelsblad besluit zijn artikel met te vermelden , dat de ondernemer van de Victoria-club gaat ondervinden, dat er nog rechters zijn in Den Bosch.
De Kantonrechter en de rechtbankpresident hebben hem gekapitteld en een boete opgelegd en er wachten nog meer processen. Maar beslist is de strijd in Mill nog lang niet, daar zorgt de opstandige jeugd wel voor.
De reactie van het gemeentebestuur Mill
Het gemeente bestuur was in zijn wiek geschoten. Allereerst was er een raadslid, die voor zaken in Amsterdam moest zijn en van de gelegenheid gebruik maakte om bij de directie van het Handelsblad zijn beklag te doen. Hij schreef een brief aan de burgemeester van Mill, waarin hij vermelde dat de hij de directie er op had gewezen dat de bewuste wegwijzer ( waar de afstanden in 2 uur et cetera staan) niet van de gemeente was maar van de ANWB en de gemeente geen blaam trof.
Het antwoord van het Algemeen Handelsblad liet niet lang op zich wachten; bij brief van 26 november 1936 kreeg het betreffende raadslid antwoord. Fijntjes liet de hoofdredactie weten dat, omdat de rechtelijke macht in Den Bosch zich hiermee had ingelaten een algemeen dagblad hierover zijn lezers daar over behoorde in te lichten.
In tussen had de gemeenteraad zich in een vergadering van 21 november 1936 ook over het krantenartikel gebogen. Dit resulteerde in een brief de dato 30 november 1936 aan de hoofd redactie van het Algemeen Handelsblad. Het was niet mis wat er in die brief stond. Met klem protesteerde men tegen de wijze waarop de gemeente belachelijk werd gemaakt. Zij wezen op een onjuistheid, want het was ook in Schijndel dat zich een danshuis kwestie voordeed, en ook een in Mill.
Volgens het gemeentebestuur was er in Mill geen charge door politiemannen gemaakt op argeloze dansclubleden, zoals uw zeer speciale artikel-fabrikant meent te moeten wereldkundig maken. E, zo vervolgt het gemeentebestuur: in Mill is men niet zo achterlijk, alhoewel men een poging tot buitenwettelijk optreden ook daar tegen gaat. In Mill is men geen vijand van nette dansgelegenheden, doch in Mill waakt de men tegen zedenverwildering: wel bevordert men dáár de lichaamscultuur, doch men past voor neo-paganistische (nieuw heidendom verwording.
Zo gaat men nog een tijdje door, nogmaals een veeg uit de pan uitdelend aan de speciale
correspondent (Hij voelde de volksmentaliteit niet goed aan, hij begreep niet wat er leeft onder de Brabantse mensen en dat hij zich mogelijk in de toekomst kon opwerken tot een hoogte , die nodig is om een eerlijk, rechtschapen en verantwoord krantenartikel schrijver te worden).
Burgemeester en Wethouders concluderen verder dan nog, dat in het diepste wezen de oorzaak van het optreden van figuren, die door middel van het openen van ongeoorloofde dansgelegenheden de traditie van een goedgelovig , levensblij Brabants volk willen neertrappen, een verschijnsel van degeneratie is. Dit alles sluit niet uit, dat ook Brabanders zich op hun wijze willen aanpassen aan de nieuwe tijd, zoveel mogelijk echter met behoud van folklore, met behoud van het goede en met het behoud van een zedelijk verantwoorde levenshouding.
Dat stond er dus maar eens fijntjes, de gemeente Mill had van zich afgebeten en zij had duidelijk gesteld hoe het in elkaar zat en bovendien aangegeven hoe het Brabantse leven nu precies was. Dat het hun visie was op hoe het eigenlijk zou moeten zijn of blijven is hen, gezien de tijd, niet kwalijk te nemen. Wel is jammer dat zij de geest van het artikel niet hebben aangevoeld en dat hun opwinding hen parten gespeeld heeft. Want in plaats van een reactie in het Algemeen Handelsblad, zoals zij gevraagd hadden, ontvingen zij een brief van het Algemeen Handelsblad, gedateerd 7 december 1936.
De hoofddirectie zegt onder meer, dat bij een beoordeling van het gewraakte artikel een zeker gevoel voor humor niet kan worden gemist. Het was de redactie opgevallen, dat niet alleen in Mill maar in meerdere gemeenteraden van oostelijk Noord-Brabant ernstig geageerd was tegen de danswoede. Desondanks was gebleken, dat het publiek bleef toestromen, volgens de redactie een typisch menselijk verschijnsel; de aantrekkingskracht van de verboden vrucht. Dit alles had de stof geleverd voor de beschouwing van de correspondent, welke geen zins de pretentie van strenge zakelijk bezat. Over een rectificatie van het artikel wordt met geen woord gerept. De opwinding van het gemeentebestuur zal misschien mede door de laatste brief , wel verdwenen zijn. Mogelijk zullen zij, wat tegensputterend, tot de conclusie gekomen zijn, dat een krant helaas niet schrijft wat de overheid wil; iets wat tot de dag van vandaag gelukkig nog steeds het geval is.
Maar ja, die zedenverwildering is doorgegaan. Is het nu zo erg met ons gesteld tegenwoordig.

Het mortier-orgel genaamd "de Reus van Antwerpen" stond in dancing Royal te Mill.
Bron :
Mill in de landelijke belangstelling in 1936 door
P. Schoonhoven in Merlet van 1979 nr. 3
Heemkundekring Myllesheem
Columnist: Marja Verheijen
De werkgroep Communicatie en PR
ONTHULLING NAAM APPARTEMENTENGEBOUWEN: KLEINE PRINS EN MARIËNHOF

onthulling appartementsgebouw Kleine Prins.
Het was vrijdag de 10de maart 2023 een regenachtige dag, maar dat mocht de pret niet drukken. Veel bewoners kwamen naar de service dag in Mill, voor gezelligheid, een leuke quiz, een heerlijke kop soep en de onthulling van de twee namen voor de gloednieuwe appartementengebouwen. In Mill is namelijk volop gebouwd: 2 nieuwe appartementengebouwen en 6 nieuwe woningen aan de Kees Bastiaanshof en Bernardstraat.
Samen met de bewoners onthulden Elly Pansier, directeur Wonen bij Mooiland, en Pieter Verstraaten, voorzitter van de Heemkundekring Myllesheem Mill, de twee namen van de splinternieuwe appartementengebouwen: Klein Prins en Mariënhof. De nieuwe namen kregen een mooi plaatsje op gevelpanelen op de gebouwen, samen met het verhaal bij de naam en de historie van de locatie.

Onthulling appartementsgebouw Mariënhof.

Mijn Opa.
Mijn opa heette Harrie Spanjers en was geboren op 1 september 1874. Hij was een jonge handelaar in varkens en woonde op de oude boerderij van zijn ouders in Schaijk.
Op een zekere avond ging mijn opa , aldus het verhaal van oom Piet, zijn zoon, met zijn knecht Grad de Brok op strooptocht in de Schaijkse velden. Het was een donkere stormachtige herfstavond. Mijn opa droeg een carbidlamp bij zich, waardoor er angstaanjagende schaduwen ontstonden door de takken, die zwiepten in de wind. Grad hield het geweer strak in zijn handen vast en speurde over het veld om een haas of konijn in het licht te krijgen. Grad was een goede schutter en ze hadden al één haas als buit. Ze wisten, dat stropen verboden was en ze waren dus zeer op hun hoede.
Plotseling doemde er een gestalte in de duisternis op. Mijn opa scheen met zijn carbidlamp recht in het gezicht van veldwachter Leene en verblindde hem met het felle schijnsel. Snel maakte mijn opa de lamp uit en maakten ze zich uit de voeten het pikdonkere woud in. Veldwachter Leene schrok, knipperde met zijn ogen en toen hij na het scherpe licht weer enigszins kon zien waren de twee schavuiten allang in het donker verdwenen. Mijn opa en Grad kwamen met de schrik vrij en gingen snel huiswaarts. Leene bleef verbouwereerd achter en baalde, dat hij zijn plicht niet had kunnen uitoefenen, namelijk het vangen van stropers.
De volgende morgen moest mijn opa in Ravenstein met de trein mee. Wie ziet hij daar nou op het station met een paar stijve benen lopen, zoals alleen een dienstdoende veldwachter dat doet. Verdomme, mompelde mijn opa, dat is Leene. Die zal wel naar 's-Hertogenbosch moeten, naar de rechtbank. Mijn opa onverschrokken als ie was, ging in de treinwagon naast Leene zitten en zei: "'t Is maar unne slechte morgen", doelend op het stormachtig weer, dat nog steeds aanhield.
Leene mopperde met zijn krakende stem "Unne slechte morgen? Dan moete mar uns zonne nacht migemakt hebben, zoals ik! ""Oh, hoezo dan? "vroeg mijn opa onwetend. "Was er dan ergens iets goande gewist ? ". En veldwachter Leene vertelde over zijn nachtelijke avontuur, Dat ie zich in het struikgewas verdekt opgesteld had, omdat ie stropers met een licht over het veld zag lopen. Dat ie ze wel eens te grazen zou nemen, maar plotseling door een fel licht verblind werd. "Spanjers, ik kan je vertellen, dan ziede efkens helemoal niks!".
"Een licht? ", vroeg mijn opa met zijn meest onschuldige gezicht. "Ja, een nieuwe manier van jagen" legde Leene uit. "Dan hebben ze zo'n lamp, daar schijnen ze mi over het veld en dan blijven die beestjes verschrikt in het licht zitten ". Leene kan nog steeds niet zijn teleurstelling verbergen, dat ie de stropers heeft laten ontsnappen. Mijn opa speelt het spel mee. "Mar nou snap ik het! Da zak oe vertelle Leene. Ik kwam met mijn fiets van Zilland en zag iemand met unne lamp over het veld ronddolen. Ik dacht nog: wa moet die doar toch goan valle? ".
Leene springt op en kan zijn woede niet onderdrukken. "Da moeten die stropers gewist zien ! ". Ondertussen was de trein het station van Den Bosch binnen gereden en gingen de veldwachter en mijn opa ieder hun eigen weg.

Schilderij Kees Bastiaans
Dit verhaal heeft mijn ome Piet, de oudste zoon van mijn opa Harrie, meermalen verteld. Oom Piet was een groot bewonderaar van kunstschilder Kees Bastiaans, die door het verhaal geïnspireerd werd tot het schilderen van een prachtig kunstwerk. Later is mijn opa een echte jager geworden en was hij in het bezit van meerdere enkel- en dubbelloops jachtgeweren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden alle wapens in beslag genomen. Toen de oorlog ten einde was, heeft mijn opa de meeste wapens weer terug gekregen, maar door zijn zwakke gezondheid niet meer kunnen jagen. Hij overleed op 71-jarige leeftijd 5 maanden na de bevrijding.
Ook bezat hij een cilinderrevolver, waarmee ik, Willy Sweens en oom Frans in onze jaren hebben geschoten. We hingen het wapen bij ons in de tuin aan een wilde perzikenboom en haalden met een touwtje de trekker over, omdat we het oude ding niet vertrouwden. En "Baaang ", ging het af.
Herinneringen van Willy Sweens aan zijn opa Henricus Johannes Spanjers, volgens de overleveringen van zijn oom Piet Spanjers.
Heemkundekring Myllesheem
Columnist Marja Verheijen
De werkgroep Communicatie en PR
MYLLESHEEM IS ER VOOR IEDEREEN


HEEFT MILL TOCH EEN ROMEINS VERLEDEN?
Toen de Romeinen omtrent 50 jaar voor Christus Nederland binnenvielen, woonden hier de Germanen, een volk van eenvoudige boeren. Het Romeinse Keizerrijk breidde zich snel uit over een groot deel van Europa en van Nederland werd alleen het zuidelijke deel onder de Rijn veroverd. Bijna 5 eeuwen lang viel dit gebied onder Romeinse heerschappij en werden steden als Mosa Trajectum het huidige Maastricht en Noviomagum het huidige Nijmegen gesticht. Ook het hedendaagse Cuijk (Ceuclum) kende een grote Romeinse nederzetting.

Romeinse soldaat in gevechtstenue
De Romeinen hebben zodoende tastbare bewijzen in onze omgeving achtergelaten en ook in Haps zijn tijdens de aanleg van de rondweg Romeinse vondsten aangetroffen, waaronder een gouden ring.
In Mill (Mylle) is waarschijnlijk weinig Romeinse activiteit geweest als we moeten afgaan op het ontbreken van restanten uit die tijd. Toch werd er een Romeinse kruik in de Millse bodem gevonden. Vermoedelijk was het een gift aan een dode meegegeven in het graf, hetgeen in die tijd gebruikelijk was. Deskundigen hebben deze vondst onderzocht en schatten de kruik van ongeveer 200 jaar na Christus.
De mooi gevormde kruik is helaas tijdens de graafwerkzaamheden flink beschadigd , maar is voor het grootste deel weer in elkaar gezet. De vindplaats van de kruik was vlak bij het huidige Peel-Raamkanaal of te wel het stromingsgebied van de vroegere Kerkse beek. Deze mondde uit in het vroegere Raamdal, waar nu de straat Molendijk loopt in het verlengde van de Roijendijk.
Nijmegen herbergde 2 Romeinse legioenen, tezamen ongeveer 12.000 man. Deze soldaten ondervonden veel moeilijkheden om te voet het drassige land te passeren, vooral als het hoog water was. De kortste en veiligste oversteek was tussen de Brugse Berg en het Hoogveld. Westwaarts werd de beekbedding steeds breder en verderop lag de moerassige Peel, een schrik voor velen.

Romeinse kruik gevonden te Mill
De Romeinen waren geen echte onderdrukkers en hebben de plaatselijke bevolking veel geleerd. Ze leefden vooral samen met de oorspronkelijke bewoners en dreven handel met elkaar. Veel jonge mannen traden echter wel in dienst om de Maas en de Rijn te bewaken, en te voorkomen, dat ook de rest van Nederland in Romeinse handen zou vallen en tot het keizerlijke imperium zou gaan behoren. Helaas is het bij deze vondst gebleven. Wel is bekend, dat er in het verleden ook 2 van dit soort potjes gevonden zijn vlakbij de kapel Maria ten Hove. Enkele gemeentewerkers stootten tijdens het verrichten van grondwerkzaamheden met hun schop op de vondst. Jammer genoeg zijn de scherven niet bewaard gebleven en is er ook geen melding van gemaakt. Ook blijkt er ooit in Mill een Romeinse wapenuitrusting gevonden te zijn, omdat de Romeinen vanuit Cuijk regelmatig tijdens een jachtpartij op Mills territorium vertoefden. Ook dit gegeven is echter oncontroleerbaar.
Bij een archeologische vondst heeft de Nederlandse burger een meldingsplicht en moet dit aangeven bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed via het vondstmeldingsformulier.

Romeinse helm
Laten we hopen, dat ooit nog eens een inwoner van de oude gemeente Mill & Sint Hubert deze procedure moet gaan volgen en er een Romeinse vondst uit Mill in het archeologisch informatiesysteem wordt geregistreerd. Myllesheem zou zich de koning te rijk voelen met zo een vondst van keizerlijke afkomst. Dat dit van groot belang is, blijkt wel uit het feit, dat we in dit schrijven helaas niet precies kunnen vermelden wanneer het Romeinse kruikje gevonden is.
Waarschijnlijk eind jaren tachtig begin jaren negentig . Het wordt bewaard in de opslagplaats van Stichting Myllesheem. Wel weten we, dat er in 1955-1956 een vuistbijl is gevonden in Mill en er sinds 1930 een vuurstenen bijl uit Mill tentoongesteld wordt in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Maar over het algemeen tasten we in het duister voor wat betreft het Romeinse verleden van Mill.
Bron: Dhr. M. Hoeijmakers, oud lid van Stichting Myllesheem.
Heemkundekring Mill
Columnist Marja Verheijen
De werkgroep Communicatie en PR

MYLLESHEEM VERTELT. Gij zult gaan en gij zult wederkeren
Met de Duitse aanval op 10 mei 1940 begon voor Nederland de Tweede Wereldoorlog. Aan de Peel-Raamstelling en op de Gebbeberg kon Nederland geen stand houden en na het bombardement op Rotterdam op 14 mei capituleerde in de nacht van 15 mei de Nederlandse land- en luchtmacht . Vijf jaar lang zou de Duitse heerschappij duren en op 5 mei 1945 vierden alle Nederlandse uitbundig de bevrijding.
Voor Wim van der Burgt uit Mill duurde de eerste periode van de oorlog langer dan voor de andere Millenaren. Terwijl de meestenenkele dagen na de capitulatie al weer thuis waren, omdat het krijgsgevangenschap niet langer duurde dan 2 weken, bleef Wim van der Burgt maar liefst 9 weken weg. Zijn familie zat ruim 2 maanden in grote spanning en angst, omdat ze niets van hem hoorden en dus ook niets vernamen over de situatie, waarin hij verkeerde. Zou hij nog wel in leven zijn, nadat hij door de Duitsers vanaf de Grebbeberg was weggevoerd?
Hij had immers moeten vechten tegen een oppermachtige vijand en het was daar op die heuvelrug een hevige strijd geweest. "Ze hebben zienen trouwring gevonden". Zo kwamen de geruchten op gang.
Voor zijn vrouw Dina van der Burgt-Habraken was dat echter nutteloze informatie, want hij droeg helemaal geen trouwring. Maar zij was moedig, nam alleen de zorg voor hun kinderen op zich en wachtte in onzekerheid af.
De strijdmakker van Wim , Bert Berends was allang thuis want die zat toevallig in een andere loopgraaf. Wim had de pech , dat hij met een stel andere soldaten diep Duitsland werd ingevoerd. Wim zat echter niet in een gevangenkamp, maar werkte bij een boer aan de Poolse grens. De boer was een nazisympathisant en Wim vroeg zich af wat erger was: dit of in een kamp. Hij kreeg bijna niets te eten, moest heel hard werken en werd slecht behandeld. Vluchten was vrijwel onmogelijk en zou voor Wim de dood betekenen.
Na 9 weken gevangenschap werd hij vrijgelaten en na een lange en zware reis stak hij bij Oldenzaal de grens tussen Nederland en Duitsland over. Eenmaal aangekomen in Nijmegen belde hij direct naar zijn familie. Tien Verbruggen heeft hem op zijn motor vanuit Mill opgehaald, waarna Wim met zijn gezin werd herenigd.

Plaquette in de Sint Willibrorduskerk Mill. Ontworpen door beeldhouwer Jo Uiterwaal.
Pastoor Rath liet achter in de Sint Willibrorduskerk van Mill een plaquette plaatsen met daarop de spreuk:Ibis et redibis, nunquam, peribis in bello. Gij zult gaan en gij zult wederkeren, nooit zult gij ten ondergaan in de oorlog. Jo Uiterwaal uit Utrecht (beeldhouwer 1897-1972) was de maker van het kunstwerk. Dit gedenkteken symboliseerde de dankbaarheid dat alle weggevoerde parochianen uit de kampen in Duitsland waren terug gekomen. Niet alleen de burgers, die door de nazi's waren weggevoerd, maar ook de dienstplichtige soldaten waren heelhuids thuis. Niet iedereen had zoveel geluk als Wim van der Burgt en een aantal inwoners van Mill hebben dan ook de oorlog niet overleefd en zijn nooit meer huiswaarts gekeerd. Bij de Slag om Mill op 10 en 11 mei 1940 sneuvelden 34 Nederlandse soldaten. En 19 burgers van de gemeente Mill en Sint Hubert werden slachtoffer van het oorlogsgeweld tijdens de vijf jaar durende oorlog. Het hiervoor opgerichte Oorlogsherdenkingsmonument dat eerst naast het Defensiekanaal stond, is in 2018 verplaats naar de Acaciahof, de voormalige begraafplaats. Een sfeervolle plek om de jaarlijkse dodenherdenking te houden. Ut nunquam obliviscamur. Opdat wij nooit vergeten.

portretfoto Wim van der Burgt.
Bron: Henk van de Weem en Piet van der Burgt
Heemkundekring Mill
Columnist Marja Verheijen
De werkgroep Communicatie en PR